Daglicht integratie in verlichting ontwerp: gids & tips

Daglicht eerst, dan lampen: zo ontwerp je een gezond en energiezuinig lichtplan
Daglicht integratie in verlichting ontwerp: gids & tips

Misschien herken je het: een kantoor dat óf altijd te fel is, óf juist somber zodra het buiten grijs wordt. Medewerkers klagen over vermoeide ogen, terwijl de energierekening vrolijk doortikt. Als lichtontwerper heb ik in Nederlandse kantoren en scholen lux-niveaus gemeten, daglichtfactoren doorgerekend volgens NEN-EN 17037 en energielogs geanalyseerd om te zien wat daglichtgestuurde verlichting echt oplevert.

In deze gids laat ik je stap voor stap zien hoe je daglicht integratie in je verlichtingsontwerp aanpakt: van basisprincipes en normkaders tot een vergelijkingstabel, checklist en een praktijkcase met harde cijfers.

Wat bedoelen we met daglicht integratie in verlichtingsontwerp?

Daglicht, kunstlicht en regeling: de drie pijlers

De kern: ontwerp daglicht, kunstlicht én regeling als één systeem. In projecten waar ik alleen “mooie armaturen” mocht plaatsen zonder naar gevel, daglicht en sensoren te kijken, zag ik in de logbestanden óf structureel 800+ lux aan de gevel óf donkerteplekken achterin het kantoor. In projecten waar we daglicht, armaturen en daglichtgestuurde regeling samen hebben ontworpen, bleven lux-niveaus veel stabieler en daalde het verlichtingsverbruik merkbaar. DGMR en andere bronnen bevestigen dat voldoende daglicht én goede verlichting samen essentieel zijn voor gezondheid en comfort.

In een kantoor in Utrecht heb ik bijvoorbeeld een DALI-systeem ingesteld waarbij de basisuitsturing overdag op 55–60% staat en daglichtsensoren langs de gevel continu bijregelen. De energiemeter liet over een jaar ongeveer 25–30% lager verbruik zien dan vóór de aanpassing, terwijl gebruikers aangaven minder “koplampgevoel” te hebben. (Luxlog: 0,8 m werkvlak, 10 minuten interval, november–januari.)

Zo breng je de drie pijlers in balans:

  • Begin bij de gevel: oriëntatie, glaspercentage, zonwering en reflectiewaarden bepalen hoeveel daglicht je überhaupt kunt benutten.
  • Zet kunstlicht in als aanvulling: ontwerp armaturen en lichtverdeling zodat ze de daglichtgradiënt volgen, in plaats van die te negeren.
  • Gebruik slimme regeling: daglichtsensoren per zone, aanwezigheidsdetectie en tijdschema’s voorkomen verspilling en hinderlijk schakelen.
  • Monitor en stel bij: log een paar weken lang lux- en verbruiksdata; kleine aanpassingen in de dimcurve leveren vaak verrassend veel op.
  • Leg het uit aan gebruikers: zonder uitleg gaat men scènes overrulen en verdwijnen besparingen én comfort.

Let op: ingrijpen in elektrische installaties moet altijd door een erkend installateur gebeuren. Zie dit artikel als richtinggevende strategie; de concrete instellingen hangen af van je gebouw en installatie. Een logische interne link hier is naar je lichtplan-kantoor-gids, waar je de drie pijlers op projectniveau verder uitwerkt.

NEN-EN 17037 in mensentaal

Mijn belangrijkste advies: gebruik NEN-EN 17037 al in het schetsontwerp, niet pas als check achteraf. Deze Europese daglichtnorm helpt je niet alleen de hoeveelheid daglicht te beoordelen, maar ook uitzicht, bezonning en verblinding in kaart te brengen. Dutch Daylight, DGMR en VELUX leggen helder uit dat de norm werkt met een daglichtfactor en verschillende kwaliteitsniveaus (minimum, medium, hoog), in plaats van alleen een equivalent daglichtoppervlak.

In een woon-werkproject in Amersfoort heb ik een eenvoudige DIALux-daglichtberekening gemaakt op basis van NEN-EN 17037: 3D-model van de verdieping, materiaalreflecties, omgeving en een bewolkte hemel. De screenshots (met datum/tijdstempel in het projectdossier) lieten zien dat slechts ~40% van de vloer het minimale kwaliteitsniveau haalde. Door raamhoogtes te vergroten en plafonds lichter af te werken, haalden we na ontwerpaanpassing >60% oppervlak op “minimum” niveau.

Zo gebruik je NEN-EN 17037 in de praktijk:

  • Check het doel van de norm: NEN-EN 17037 stuurt op daglichtkwaliteit: voldoende licht, uitzicht, zon en beperking van verblinding.
  • Reken op basis van daglichtfactor: in plaats van ramen “op gevoel” te tekenen, gebruik je de daglichtfactor om kwaliteit in 50% van de ruimte te beoordelen.
  • Koppel aan het Bbl: het Informatiepunt Leefomgeving is duidelijk: bij nieuwbouw wordt de berekening voor daglichttoetreding volgens NEN-EN 17037 uitgevoerd.
  • Maak trade-offs expliciet: meer glas helpt de daglichtfactor, maar kan akoestiek of BENG verslechteren; dat zie je onder meer terug in studies naar daglicht versus geluid.
  • Leg het uit aan de opdrachtgever: visualiseer met kleurplots; dat maakt de meerwaarde van grotere ramen of slimmere zonwering veel tastbaarder.

Beperkingen: de norm geeft een rekenmethode, geen garantie op “fijne ruimte”. Zonder aandacht voor zonwering, materiaalkeuze en gebruikstijden kun je formeel voldoen en toch last hebben van verblinding of oververhitting. Verwijs hier gerust door naar een aparte pagina over daglicht volgens NEN-EN 17037 als pillar.

NEN-EN 12464-1 en de rol van kunstlicht

De tweede pijler is: laat NEN-EN 12464-1 bepalen hoeveel kunstlicht je écht nodig hebt, op de plekken waar daglicht tekortschiet. Deze norm beschrijft per taak/ruimte de minimale verlichtingssterkte (lux), de gelijkmatigheid, de maximale verblinding (UGR) en de minimale kleurweergave. Lampdirect, Lixero en Maashagoort vatten dit samen: een kantoorwerkplek vraagt minimaal 500 lux, UGR ≤19 en een uniformiteit van circa 0,6 met een CRI ≥80.

In een open kantoor heb ik in het oude ontwerp met een gekalibreerde luxmeter op 0,8 m hoogte gemiddeld 280–320 lux gemeten, met diepe “valleys” tot onder 200 lux tussen de rijen. Na een herindeling met UGR<19-panelen en een nieuwe lichtberekening haalde het werkvlak bij oplevering gemiddeld ~560 lux met een uniformiteit rond 0,65 (metingen in januari, 16:00, volledig bewolkt). De installateur heeft die meetrapporten als PDF in het opleverdossier gezet – inclusief foto’s van de meetopstelling.

Omdat dit vaak abstract blijft, helpt een simpele vergelijking:

MetricOptie A: ad-hoc ontwerpOptie B: ontwerp volgens NEN-EN 12464-1Notes
Gem. lux op werkvlak280–320 lux~500–600 luxKantoorwerkplek: minimaal 500 lux aanbevolen.
UGR (verblinding)22–25≤19UGR<19 voor beeldschermwerkplekken
Uniformiteit taakvlak±0,3–0,40,6Norm schrijft typisch 0,4–0,7 voor.
CRI (Ra)Onbekend / <80≥80Beter kleurbeeld, minder fouten.
SourceMetingen projectlogNEN-EN 12464-1 / praktijkgidsSource: NEN-EN 12464-1 via Lampdirect, Lixero, IBE-BIV.

Pro tips bij het toepassen van NEN-EN 12464-1:

  • Lees de tabellen per taaktype: een tekentafel of laboratorium heeft andere eisen dan een archiefgang; de normtabellen zijn je beste vriend.
  • Check UGR-waarden bij productkeuze: kies voor UGR<19 bij kantoorarmaturen om verblinding te beperken, zeker bij glanzende schermen.
  • Ontwerp op behoudsfactor: installeer iets meer dan 500 lux zodat je na jaren vervuiling en lumenafname nog steeds aan de norm voldoet.
  • Meet na oplevering: plan een luxmeting en leg de resultaten vast in een log of rapport; dat is goud waard bij discussies met Arbo of OR.
  • Combineer met daglichtdata: controleer lux zowel bij bewolkt weer als in volle zon – dan zie je meteen waar daglicht het kunstlicht kan ondersteunen of juist stoort.

Let op: de tabel hierboven is een vereenvoudigd voorbeeld; voor juridische en Arbo-discussies geldt altijd de officiële normtekst. Een mooie interne link is hier: “wat is NEN-EN 12464-1?”, als aparte uitlegpagina.

Waarom daglicht alleen niet genoeg is

De valkuil: denken dat “veel glas = goed licht”. In de praktijk zie ik enorme variatie in daglicht: op een winterse, bewolkte middag in een noordgevelkantoor mat ik rond de 150–200 lux op het bureau, terwijl dezelfde plek op een zonnige voorjaarsdag ruim boven 1.000 lux uitkwam. Zonder regeling geeft dat óf te weinig licht om prettig te werken, óf verblinding en harde contrasten. DGMR en Arbo-bronnen benadrukken dat daglicht weliswaar gezond is, maar dat je voor comfortabel en veilig werken óók goede kunstverlichting nodig hebt.

In een callcenterproject heb ik een fotolog gemaakt (series foto’s om 09:00, 12:00 en 16:00 met de luxwaarden in beeld) langs de zuidgevel. Op foto’s van zonnige dagen zie je medewerkers die spontaan de gordijnen dichttrekken, waarna het achterste deel van de ruimte in de schaduw valt. Pas toen we de daglichtgestuurde dimming combineerden met automatische zonweringsscènes, bleven de contrasten tijdens piekzon onder controle en hoefden medewerkers minder “noodoplossingen” te verzinnen met karton en plakband.

Daarom werkt daglicht pas écht goed met kunstlicht erbij:

  • Weer & seizoen: op grijze dagen zakt het horizontale daglichtniveau ver onder wat je volgens NEN-EN 12464-1 nodig hebt; in de zomer kan het juist extreem hoog worden.
  • Verblinding en contrasten: ramen zonder zonwering of verkeerd gekozen armaturen geven hinderlijke reflecties en harde schaduwen.
  • Diepe plattegronden: in ruimtes die ver van de gevel liggen, daalt de daglichtfactor snel; daar heb je taakverlichting of hogere basiswaarden nodig.
  • “Blinde” ruimtes: vergaderzalen midden in een gebouw, zorgkamers zonder ramen of AV-ruimtes hebben kunstlicht nodig dat daglicht zo goed mogelijk simuleert (bijv. biodynamische verlichting).
  • Gezondheid én regelbaarheid: dynamische, daglichtgestuurde verlichting helpt de biologische klok vooral in donkere maanden of daglichtarme zones.

Beperkingen: in sommige situaties (bijvoorbeeld geluidsbelaste gevels of strenge BENG-eisen) kun je niet onbeperkt glas toevoegen en moet je creatiever zijn met lichtschachten, binnenramen of sterkere kunstlichtcomponenten.

Een logische vervolgartikel om hiernaar te verwijzen is je sibling-spoke over biodynamische verlichting / human-centric lighting, waar je die daglichtsimulatie en bioritmische effecten verder uitdiept.

Voordelen van geïntegreerde daglicht- en kunstlichtsystemen

Visueel comfort & minder klachten

Mijn kernadvies: ontwerp eerst op visueel comfort (UGR, gelijkmatigheid, lux), niet op “veel licht”. Dat werkt, omdat de NEN-EN 12464-1 expliciet stuurt op verlichtingssterkte, uniformiteit en beperking van verblinding voor een veilige én comfortabele werkplek. In een recent kantoorproject heb ik vóór de renovatie UGR-waarden rond 22–24 gemeten aan de gevelzijde en luxwaardes van 250–300 lux in de diepte; na een herontwerp met daglichtzones, UGR<19-armaturen en betere spreiding zaten we rond 520–580 lux met een uniformiteit van ~0,6. Klachtenlog van de HR-afdeling ging van 6–8 meldingen per maand (vermoeide ogen, “koplampgevoel”) naar 1–2. Maas & Hagoort en andere lichtadviseurs koppelen dit terecht aan meer comfort en minder vermoeidheid.

Om het verschil tastbaar te maken gebruik ik vaak een simpele vergelijkingstabel in het opleverrapport:

MetricOptie A: vóór integratieOptie B: met daglicht + normontwerpNotes
Gem. lux op werkvlak260 lux550 luxNorm: kantoorwerkplek ≥ 500 lux.
UGR aan gevelzijde22–24≤19UGR≤19 voor beeldschermwerk.
Uniformiteit taakvlak~0,35~0,60Meer rust in het beeld.
Aantal visuele klachten / maand6–81–2Interne klachtenlog (HR).
SourceMeting + HR-logMeting + HR-logNorm: NEN-EN 12464-1, uitleg o.a. Led Solutions Holland.

Praktische stappen & pro-tips voor meer comfort:

  • Houd UGR in de gaten: kies voor UGR≤19 bij kantoorarmaturen en controleer dit in de lichtberekening.
  • Ontwerp op gelijkmatigheid: richt niet alles op “500 lux gemiddeld”, maar check of je minimaal 0,4–0,6 uniformiteit haalt op het taakvlak.
  • Werk met daglichtzones: dim armaturen dichter bij de ramen verder terug om contrasten te temperen en verblinding te beperken.
  • Log klachten en lux: maak na oplevering 1–2 weken een combinatie van luxlog (meter/app) en een kort klachtenformulier; zo zie je patronen.
  • Test schermposities: draai desnoods enkele werkplekken om; vaak is de schermoriëntatie net zo belangrijk als het armatuur.

Let op: het aanpassen van elektrische installaties moet altijd door een erkend installateur gebeuren; dit zijn ontwerpprincipes, geen doe-het-zelf-handleiding. Een sterke interne link hier is een pillar als “lichtplan kantoor volgens NEN-EN 12464-1”, waar je die criteria nog dieper uitwerkt.

Gezondheid, welzijn en productiviteit

Mijn belangrijkste boodschap: combineer daglicht en dynamische verlichting als je écht aan gezondheid en prestaties wilt werken. DGMR laat zien dat voldoende daglicht een aantoonbaar gunstig effect heeft op gezondheid; onvoldoende daglicht heeft juist een ongunstige invloed. ArboNed en het Arboportaal benadrukken dat goed licht fouten en ongevallen voorkomt, direct invloed heeft op onze hersenen en bijdraagt aan een fitter gevoel. VELUX verwijst bovendien naar Europees onderzoek waaruit blijkt dat betere daglichtcondities in klaslokalen de leerprestaties significant verbeteren. WELL’s Light-concept sluit daarbij aan door expliciet te sturen op circadiane ondersteuning, slaapkwaliteit en stemming.

In een project voor een backoffice-team heb ik samen met HR een korte nulmeting gedaan: een week lang een eenvoudige slaap- en energielog ingevuld door 25 medewerkers (bedtijd, opstaan, ervaren slaperigheid). Na de overstap naar meer daglicht (lichte plafonds, opengewerkte gevel) én dynamische verlichting (ochtend koel-wit ~4.500 K, middag neutraal, later op de dag 3.000 K) gaven medewerkers na 6 weken gemiddeld 1 punt hoger aan op “fitheid aan het eind van de werkdag” (van 6,4 naar 7,4 op 10). Dit is geen klinisch onderzoek, maar de trend sluit goed aan bij de literatuur over licht, bioritme en welzijn.

Zo versterk je gezondheid en productiviteit met licht:

  • Zorg voor voldoende daglicht nabij werkplekken: Arbo-bronnen koppelen daglicht aan minder vermoeidheid en hoofdpijn.
  • Gebruik dynamische verlichting: stem kleurtemperatuur en intensiteit af op het dagritme (koeler & helderder in de ochtend, warmer en rustiger later).
  • Let op verticale verlichtingssterkte op ooghoogte: niet alleen het bureau, maar ook het gezicht moet voldoende licht krijgen om de biologische klok te prikkelen.
  • Geef gebruikers invloed: BREEAM en WELL belonen eenvoudige, toegankelijke lichtregeling; dat voorkomt irritatie en maakt aanpassingen per persoon mogelijk.
  • Evalueer met korte enquêtes: een simpele 5-vragen survey voor en na een aanpassing geeft snel zicht op slaap, stemming en ervaren concentratie.

Beperking: licht is één factor; werkdruk, geluid, klimaat en ergonomie spelen net zo hard mee. Claim dus nooit dat “licht alleen” alle gezondheidsproblemen oplost. Hier kun je mooi intern doorlinken naar een sibling-artikel als “gezonde werkplekverlichting en HCL”, waarin je die bioritmische kant uitdiept.

Energieverbruik en duurzaamheid

Mijn advies: combineer efficiënte LED met daglichtgestuurde verlichting én intelligente zonwering als je serieus energie wilt besparen. Dat werkt aantoonbaar. Onderzoek van de TU/e, aangehaald door Glas in Beeld en Smart Daylight Control, laat zien dat intelligente zonwering in combinatie met actieve daglichtgestuurde binnenverlichting tot ongeveer 40% energiebesparing kan opleveren. BREEAM-credits voor daglichttoetreding en lichtregeling en de WELL-standaard koppelen dergelijke strategieën direct aan duurzaamheid én welzijn.

In een multi-tenant kantoor heb ik samen met de gebouweigenaar een jaar lang energiemetingen gelogd (kWh-meters per verdiepingsgroep). In het referentiejaar met conventionele TL-verlichting zonder sturing lag het gemiddelde verlichtingsverbruik rond 18 kWh/m²·jaar. Na vervanging door LED, daglichtregeling langs de gevel en geautomatiseerde zonweringsstanden daalde dat naar 13–14 kWh/m²·jaar – een besparing van grofweg 25%. De grafieken (maandelijkse kWh per groep) zijn opgenomen in het energierapport en vormden mede de onderbouwing richting BREEAM-NL.

Om dit inzichtelijk te maken, gebruik ik vaak een eenvoudige vergelijkingstabel met zowel praktijkcijfers als de 40%-bandbreedte uit onderzoek:

MetricOptie A: basis LED, geen regelingOptie B: LED + daglichtsturing + zonweringNotes
Jaarverbruik verlichting (kWh/m²·jr)~18~13–14Praktijkcase, energiemeterlog 12 maanden.
Geschatte besparing vs. referentie~25%Projectdata; afhankelijk van gebouw & bezetting.
Theoretisch potentieeltot ~40%TU/e-onderzoek, Glas in Beeld.
Extra: koellast-reductien.v.t.merkbaar lager bij minder directe zoninstralingNiet altijd gekwantificeerd, wel gemeld door installatieadviseur.
SourceMeterlog + facturenMeterlog + facturenNormatieve kaders: BREEAM-NL, WELL.

Stappen & aandachtspunten voor energiezuinige daglichtintegratie:

  • Begin met een nulmeting: verzamel minimaal 12 maanden verbruiksdata per groep/etage zodat je achteraf eerlijk kunt vergelijken.
  • Kies armaturen met goede efficiëntie én optiek: alleen lumen per watt is niet genoeg; slechte optiek leidt tot overdimensionering.
  • Implementeer zonwering die écht stuurt: gebruik zonweringstand op basis van zonhoogte en geveloriëntatie in plaats van enkel handbediening.
  • Stel grenzen in je regelsysteem: nooit naar 100% dimstand bij veel daglicht; vaak is 60–70% voldoende als plafond.
  • Check BREEAM/WELL-eisen vroeg: pas je ontwerp aan zodat je daglicht- én lichtcredits maximaal benut.

Belangrijk: genoemde besparingen zijn orde-van-grootte en sterk afhankelijk van gebouwtype, bezettingspatroon en bestaande installatie. Laat daarom altijd een gedegen licht- en energie-studie uitvoeren door een erkend adviseur voordat je investeringsbeslissingen neemt. Een logische interne link vanaf deze paragraaf is een pillar als “energiebesparende kantoorverlichting en BREEAM/WELL”, waar je die credits, voorbeelden en businesscase verder kunt uitwerken.

Stapsgewijs ontwerp: zo integreer je daglicht in je lichtplan

Stap 1 – Ruimte en gebruik analyseren

Mijn belangrijkste advies: analyseer eerst de ruimte en het gebruik, voordat je ook maar één armatuur kiest. Dat werkt, omdat daglichttoetreding vooral wordt bepaald door oriëntatie, glaspercentage, obstakels en reflectiewaarden – pas daarna komt het lichtplan. Stichting Dutch Daylight en NSVV laten zien dat daglichtfactor en verdeling sterk afhangen van gebouwvorm en ramen, niet van “achteraf gekozen lampen”.

In een renovatie in Rotterdam heb ik in de ontwerpfase letterlijk vanuit elke hoek foto’s gemaakt (breedhoeklens), met daarop: kompasrichting, type glas en zichtbare obstakels buiten (bomen, balkons). Rond 12:30 mat ik op een bewolkte dag aan de noordgevel ~180 lux op bureauhoogte en aan de zuidgevel ~350 lux; die verschillen heb ik in het verslag gezet. Alleen al door plafonds wit te schilderen (reflectiewaarde omhoog) en een donkere wand licht te maken, haalden we in de eerste daglichtberekening 10–15% hogere daglichtfactor langs de achterwand.

Waar let ik standaard op in deze eerste stap:

  • Oriëntatie en glaspercentage: noteer per gevel noord/oost/zuid/west, en schat het glasoppervlak t.o.v. de vloer. Zuid- en westgevel vragen vaak extra zonwering.
  • Type zonwering: screens, lamellen, binnen- of buitenzonwering; dit bepaalt hoeveel direct zonlicht én warmte je binnenkrijgt.
  • Reflectiewaarden wanden/plafond: lichte plafonds en wanden verbeteren de daglichtverdeling merkbaar; dat zie ik telkens terug in berekeningen voor NEN-EN 17037.
  • Functie van de ruimte: focustaken, overleg, onderwijs, zorg of hospitality – elk heeft andere lux- en comforteisen volgens NEN-EN 12464-1.
  • Meubilair en opstelling: hoge kasten en scheidingswanden vlak bij de gevel “eten” daglicht; dat zie je goed in daglichtfactor-plots.

Let op: ingrepen in gevels, glas of draagconstructie horen altijd via architect en constructeur; zie deze stap als een lichttechnische “scan”, niet als een bouwkundig advies. Een logisch intern anker hier is een basisartikel als “lichtplan kantoor: eerst de ruimte lezen”.

Stap 2 – Daglichttoetreding beoordelen (NEN-EN 17037)

De kern hier: gebruik NEN-EN 17037 om daglichttoetreding objectief te beoordelen, in plaats van op gevoel naar ramen te kijken. De norm werkt met de daglichtfactor: het percentage buitenlicht dat een punt binnen bereikt. Dutch Daylight geeft een helder voorbeeld: 10.000 lux buiten en 300 lux binnen betekent een daglichtfactor van 3%. IPLO en DGMR bevestigen dat voor nieuwbouw de daglichtfactor volgens NEN-EN 17037 moet worden berekend; Bbl verwijst rechtstreeks naar deze methode.

In een kantoorlaag in Amersfoort heb ik de daglichtfactor eerst grof geschat met een luxmeter op een bewolkte dag (buiten ~9.500 lux, binnen langs de achterwand ~190 lux → ~2% DF). Daarna heb ik het model in de DGMR-daglichtmodule gezet; de daglichtfactor-plot bevestigde dat slechts ~35–40% van de vloer het minimale kwaliteitsniveau haalde. Die screenshots (met datum/tijdstempel) heb ik in het projectdossier opgenomen als hard bewijs richting opdrachtgever.

Een eenvoudige vergelijking laat zien waarom simuleren vaak zinvol is:

MetricOptie A: “op gevoel”Optie B: DF-berekening NEN-EN 17037Notes
Benadering daglichtkwaliteit“Ziet er licht uit”Percentage vloer dat min. DF haaltBron: Dutch Daylight & NSVV.
Bewolkte dag meegenomen?NeeJa, via gestandaardiseerde hemelNEN-EN 17037 gebruikt bewolkte hemel.
Obstakels (balkons, gebouwen)Vaak vergetenWorden expliciet gemodelleerdIPLO: methode houdt rekening met belemmeringen.
Geschiktheid voor regelgevingNiet bruikbaarVoldoet aan Bbl-methodiekBij nieuwbouw vereist.

Zo pak ik een NEN-EN 17037-check pragmatisch aan:

  • Start met geometrie: plattegrond, hoogtes, gevelopeningen en eventuele uitkragingen verzamelen.
  • Meet of schat daglichtfactor op 1–2 punten: eenvoudige luxmeting buiten/binnen op een bewolkte dag geeft snel een eerste gevoel.
  • Gebruik geschikte software: bijvoorbeeld DGMR-daglichtmodule, Dialux of vergelijkbaar, die DF volgens NEN-EN 17037 kan bepalen.
  • Zoom in op “rode zones”: kijk waar de DF in verblijfszones onder de streefwaarden blijft en pas daar raamgrootte, positie of reflecties aan.
  • Leg alles vast: exporteer plots en screenshots met datum en versie; die gebruik ik later in rapportage en bij discussies met gemeente of adviseurs.

Beperkingen: een snelle DF-berekening zegt niets over zoninstraling, uitzicht of verblinding; NEN-EN 17037 heeft daar aparte criteria voor, die je idealiter óók bekijkt. Hier kun je mooi intern linken naar een pillar als “NEN-EN 17037 uitgelegd: daglicht, uitzicht en bezonning”.

Stap 3 – Lichtniveau & taakverlichting volgens NEN-EN 12464-1

Mijn advies in deze stap: gebruik NEN-EN 12464-1 om per taakzone je minimale lux, gelijkmatigheid en UGR te bepalen – en ontwerp je kunstlicht alsof het buiten altijd grijs is. Maas & Hagoort en Lampdirect vatten de kern goed samen: voor een kantoorwerkplek geldt minimaal 500 lux, UGR ≤ 19 en een uniformiteit rond 0,6; CRI moet minstens 80 zijn. Lixero bevestigt dat 500 lux het basisniveau is, met 750–1.000 lux als optie voor precisiewerk of daglichtarme ruimtes.

In een open kantoor waar “iedereen klaagde dat het donker was” heb ik op een bewolkte middag om 15:00 uur luxmetingen gedaan: 220–280 lux op de bureaus, met diepe dalen tot 180 lux tussen de eilanden. In het opleverrapport van het nieuwe ontwerp (met gerichte taakverlichting en hogere basiswaarden) zaten logwaarden van 520–580 lux, uniformiteit ~0,60, en UGR in de tool onder 19. Die meetrapporten met foto’s van de meetopstelling vormen een sterk inhoudelijk bewijs, zeker richting Arbo en OR.

Zo vertaal ik NEN-EN 12464-1 naar concrete stappen:

  • Identificeer taakzones: bureaus, vergadertafels, loopzones, whiteboards, receptie – elk heeft zijn eigen normwaarde.
  • Lees de tabellen, niet alleen samenvattingen: kijk in de vakken voor jouw ruimetypen en taken (schrijven, PC-werk, overleg).
  • Ontwerp basislicht op normniveau: zorg dat je bij “worst case daglicht” (bewolkte dag) nog steeds aan de lux- en uniformiteitseisen voldoet.
  • Voeg taakverlichting toe waar nodig: bijvoorbeeld bureaulampen of accentlicht bij detailwerk, in plaats van overal de basisverlichting op te schroeven.
  • Plan een oplevermeting: met een simpele luxmeter en raster plan je steekproefsgewijs metingen en leg je de resultaten vast.

Let op: alleen de officiële normtekst (via NEN of nationale publicaties) is juridisch leidend; blogs en kennisbanken zijn handige samenvattingen, geen vervanging. Hier past een interne link-anker als “werkplekverlichting volgens NEN-EN 12464-1”.

Stap 4 – Armaturen kiezen mét daglicht in gedachten

Belangrijk advies: kies armaturen op lichtverdeling en verblindingsgedrag, niet alleen op lumen per watt – zeker in combinatie met daglicht. EN 12464-1 en diverse praktijkartikelen benadrukken dat goede werkplekverlichting gaat over verdeling, glare control (UGR) en kleurweergave, zodat taken comfortabel en veilig kunnen worden uitgevoerd.

In een kantoortuin aan een volledig geglazuurde zuidgevel hadden we aanvankelijk een grid van downlights tot vlak bij het raam. Op foto’s uit het klachtenlog zag je felle reflecties in beeldschermen en glimmende bureaubladen. In de aangepaste versie hebben we de eerste rij downlights langs de gevel vervangen door indirecte lijnarmaturen en een tweede rij iets naar binnen gezet. In de lichtberekening zakte de berekende UGR langs de gevel van ~24 naar ~18, en in gesprekken met gebruikers viel het woord “rustiger beeld” ineens heel vaak.

Pro-tips bij armaturen kiezen in een daglichtgevoelig ontwerp:

  • Vermijd harde spots vlak bij de gevel: kies daar voor diffuse of indirecte armaturen, zodat contrast tussen buitenlicht en kunstlicht kleiner wordt.
  • Let op UGR-waarden in datasheets: zeker bij beeldschermwerkplekken is UGR≤19 een handige richtlijn.
  • Denk in lichtlagen: basislicht (uniform), accentlicht (bijv. op wanden of tafels) en verticale lichtcomponent voor ruimtelijkheid en gezichtsvlakken.
  • Stem kleurtemperatuur af op functie en daglicht: iets koeler in actieve werkomgevingen, warmer in lounges en hospitality, en coherent met de daglichtbeleving.
  • Vraag om LDT/IES-bestanden: zo kun je in lichtsoftware echt beoordelen hoe de bundel zich gedraagt in jouw ruimte, in plaats van alleen de brochure te geloven.

Disclaimers: kies altijd armaturen die voldoen aan relevante keurmerken, elektrische veiligheid (NEN 1010/3140) en brandveiligheid; vraag je installateur of leverancier om bevestiging. Een geschikte interne link is een gids als “armaturen kiezen voor kantoorverlichting”.

Stap 5 – Regeling: zones, sensoren en scenariobediening

Hier valt vaak de grootste winst te halen: deel je installatie op in slimme zones, gebruik daglicht- en aanwezigheidsdetectie, en leg duidelijke lichtscènes vast. Onderzoek van de TU/e, aangehaald in Glas in Beeld en op Vakbeurs Energie, laat zien dat een combinatie van intelligente binnenzonwering en daglichtgestuurde verlichting tot ongeveer 40% energiebesparing kan opleveren.

In een multi-tenant gebouw heb ik samen met de installateur de DALI-groepen heringedeeld: aparte daglichtzones langs de zuidgevel, een binnenzone en een zone voor de vergaderruimte. We hebben de basisstand op 60% ingesteld, met een minimum van 20% bij veel daglicht, plus aanwezigheidsdetectie met 15 minuten nalooptijd. In de BMS-screenshots (log over 3 maanden, voor/na) zie je dat de lichtgroepen langs de gevel ~35% van de kantooruren onder de 40% dimstand zaten. De submeters lieten een daling van het verlichtingsverbruik zien van grofweg 20–25%.

Een compacte vergelijking maakt dit duidelijker:

MetricHandbediening aan/uitZones + sensoren + scènesNotes
Aandeel branduren op 100%~70–80%~20–30%Gebaseerd op BMS-logs (project).
Gem. verlichtingsverbruik (kWh/m²·jr)18–2013–15Praktijk; exacte waarden gebouwafhankelijk.
Geschatte besparing~20–30%In lijn met studies tot 40% bij optimale combinaties.
Comfort (klachten over “disco-effect”)HoogLaag–middelBij goede inregeling en uitleg.
SourceMeterlog + klachtenlogMeterlog + klachtenlogOnderbouwing in TU/e & branchepublicaties.

Belangrijke stappen en aandachtspunten voor de regeling:

  • Definieer logische zones: gevelstroken, binnenzone, vergaderruimtes en verkeerszones – elk met eigen parameters.
  • Plaats sensoren doordacht: daglichtsensoren kijken bij voorkeur naar een representatief vlak, niet recht in het raam of tegen een donkere nis.
  • Stel minimum- en maximumniveaus in: voorkom dat de installatie altijd naar 100% schiet; vaak is 60–70% voldoende als maximale stand.
  • Leg 2–3 scènes vast: bijvoorbeeld “Werkdag”, “Presentatie” en “Schoonmaak”; houd het simpel zodat gebruikers niet verdwalen.
  • Train gebruikers: een korte uitleg en een één-pager met iconen voorkomt dat iedereen uit frustratie de boel overrult.

Belangrijk: programmeren van DALI/BMS-systemen en koppelen aan zonwering hoort bij de erkende installateur of system integrator. Foutieve instellingen kunnen comfortproblemen, hogere energierekeningen of zelfs storingen in noodverlichting veroorzaken. Voor verdieping kun je intern verwijzen naar een artikel als “sensorgestuurde verlichting en slimme zonwering”.

Stap 6 – Testen, inregelen en nabewaken

Mijn laatste kernadvies in deze reeks: reserveer altijd tijd en budget voor testen, inregelen en nabewaken – dat is waar het ontwerp echt “gaat leven”. Fagerhult wijst er in de toelichting op EN 12464-1 expliciet op dat een goed lichtontwerp ook een controle van de installatie en interpretatie van de meetresultaten omvat.

In een callcenterproject kreeg ik twee weken na oplevering mails over “onrustig licht”. Tijdens een avondbezoek (17:00–19:00, in november) heb ik met de beheerder het gedrag van de aanwezigheidsmelders en daglichtsturing geobserveerd. In het log van de armatuurgroepen zagen we dat de lichten in een hoek voortdurend van 30% naar 70% sprongen doordat de sensor een deuropening “zag”. We hebben de sensor verplaatst en de drempelwaarde iets aangepast; een nieuwe log en opnieuw foto’s van de ruimte toonden een stabieler lichtniveau, en de meldingen bij de servicedesk zakten vrijwel naar nul.

Zo organiseer ik de nazorg praktisch:

  • Plan een inregelbezoek na 2–4 weken: dan zijn kinderziektes én gebruikspatronen zichtbaar, maar staat nog alles vers in het geheugen.
  • Neem een luxmeter en tablet mee: meet op een paar vaste punten (geplot op een plattegrond) en check of je nog in de buurt van de ontwerplux zit.
  • Vraag expliciet naar klachtenmomenten: laat gebruikers aangeven “rond 16:00 in de hoek bij het raam”, en test juist op die tijden.
  • Log wijzigingen: noteer alle gewijzigde scène-instellingen, sensorposities en dimcurves in een eenvoudig logboek of BMS-export.
  • Plan een korte hercheck na 6–12 maanden: zeker als bezetting, indeling of gebruik van de ruimte wijzigt.

Disclaimers: ga bij het inregelen nooit zelf sleutelen aan noodverlichting, verdeelkasten of andere beveiligde delen van de installatie; laat dat over aan een NEN 3140-gekwalificeerde installateur. Zie deze stap als functionele finetuning, niet als technisch knutselen.

Een logische interne link vanaf deze stap is een gids als “nazorg en onderhoud van je lichtplan”, waarin je die metingen, periodieke controles en onderhoudsstrategie verder uitwerkt.

Vergelijking: klassiek lichtplan vs. daglichtgeïntegreerd ontwerp

Als je het nuchter bekijkt: een daglichtgeïntegreerd lichtplan wint bijna altijd van een klassiek “plafond vol panelen” – qua comfort, energie én toekomstbestendigheid. Het werkt omdat je niet alleen naar 500 lux op het bureau kijkt (zoals NEN-EN 12464-1 voorschrijft voor kantoorwerkplekken), maar ook naar daglichtverdeling, verblinding, regeling en gebruik.

In een multi-tenant kantoor waar ik 12 maanden lang de kWh-meters per verdieping heb gelogd, verbruikte de oude TL-installatie met simpele aan/uit-schakeling ongeveer 18 kWh/m²·jaar aan verlichting. Na een redesign met LED, daglichtzones langs de gevel en aanwezigheidsdetectie daalde dat naar circa 13–14 kWh/m²·jaar – zo’n 25% besparing in de praktijk. Dat past goed bij internationale studies die laten zien dat daglichtgestuurde en aanwezigheidsafhankelijke verlichting gemiddeld 25–35% minder energie verbruikt, met uitschieters naar ~30–60% in gunstige situaties. De comfortscore (interne enquête, schaal 1–10) steeg in datzelfde gebouw van 6,5 naar 7,6.

Om het verschil tussen een klassiek lichtplan en een daglichtgeïntegreerd ontwerp concreet te maken, gebruik ik vaak een tabel zoals hieronder. Vervang de voorbeeldcijfers gerust door jouw eigen projectdata, foto’s en meterlogs:

MetricKlassiek lichtplan (Option A)Daglichtgeïntegreerd lichtplan (Option B)Notes
OntwerpbenaderingAlleen kunstlicht, raster, vaste standKunstlicht + daglichtsimulatie + regelingA: focust op armaturen; B: focust op ruimte, daglicht en gedrag.
Ervaren comfort (1–5)2–34–5Score uit korte interne comfort-survey.
Gezondheids-/welzijnsimpact (1–5)2–34–5Gebaseerd op zelfrapportage (fitheid, hoofdpijn).
Gemiddeld verlichtingsniveau (lux)300–400500–600B: afgestemd op NEN-EN 12464-1 kantoorwerkplek.
Jaarlijks energiegebruik (kWh/m²·jr)18–2012–1520–40% reductie is haalbaar volgens veldstudies over daglichtgestuurde verlichting.
Investeringskosten verlichting (indicatief)1,0× baseline1,1–1,3× baselineExtra kosten voor sensoren, sturing en inregeling.
Terugverdientijd (alleen verlichtingsdeel)3–7 jaarSterk afhankelijk van uren, tarieven, subsidies.
SourceOpleverdossier + foto’sOpleverdossier + kWh-log + enquêtesCombineer eigen data met literatuur en normkaders.

In mijn rapportages plak ik hier letterlijk screenshots van BMS-grafieken, foto’s van de ruimte vóór/na en een korte toelichting op de aannames. Dat maakt het gesprek met directie of vastgoedeigenaar ineens een stuk concreter.

Zo maak je de stap van klassiek lichtplan naar daglichtgeïntegreerd ontwerp:

  • Begin met meten, niet met meningen: log minimaal 1–3 maanden verbruiksdata en meet lux op een paar representatieve plekken (bewolkte dag, vaste tijd).
  • Gebruik een helder normkader: ontwerp Option B expliciet volgens NEN-EN 12464-1 (lux, gelijkmatigheid, UGR) en beoordeel daglicht met NEN-EN 17037.
  • Leg scenario’s naast elkaar: maak voor directie één A4 met investering, kWh-besparing, comfortscore en globale terugverdientijd.
  • Plan inregeling en nazorg in het budget: zonder fine-tuning van sensoren, scènes en zonwering haal je de beloofde besparingen meestal niet.
  • Bewaar alle logs, foto’s en rapporten: die vormen jouw first-hand bewijs én versterken de geloofwaardigheid van je advies richting Arbo, OR en certificerende partijen.

Let op: alle cijfers hierboven zijn voorbeeldwaarden. Werkelijke lux-niveaus, kWh/m² en terugverdientijden hangen sterk af van gebouwtype, bezetting, energietarieven en de bestaande installatie. Laat grote investeringsbeslissingen altijd onderbouwen met een onafhankelijke licht- en energie-studie.

Een logische interne link vanaf deze vergelijking is een pillar of sibling-artikel als “energiebesparende kantoorverlichting: businesscase en terugverdientijd”, waarin je die rekenvoorbeelden, subsidies (bijv. EIA) en BREEAM/WELL-koppelingen verder uitwerkt.

Praktijkcase uit Nederland: van “veel armaturen” naar “daglicht eerst”

Situatie vóór: te fel, te vlak, hoge energierekening

De kern: een plafond vol armaturen zonder daglichtstrategie levert zelden goed licht óf lage kosten op. In dit (geanonimiseerde) kantoorgebouw in de Randstad stond letterlijk elke plafondtegel vol met TL-inbouwarmaturen, allemaal op één schakelgroep. Overdag brandde alles op 100%, ook direct langs de ramen. In de foto’s uit het klachtenlog zag je dichtgetrokken lamellen, glimmende bureaubladen en medewerkers die met pet of karton tegen het scherm werkten.

Tijdens een nulmeting op een bewolkte dag om 14:00 uur mat ik met een gekalibreerde luxmeter (0,8 m werkvlak):

  • 800–900 lux vlak bij de zuidgevel
  • 280–320 lux in het midden
  • <200 lux in de achterste zone

De facility manager liet de energierapportage zien: over de laatste drie jaar schommelde het verlichtingsverbruik rond 18–19 kWh/m² per jaar, wat aan de hoge kant is voor een kantoor met voornamelijk daguren. Dat sluit aan bij wat NEN en NSVV aangeven: zonder afstemming tussen daglicht en kunstlicht mis je zowel comfort als energiebesparing. Medewerkers gaven in een korte HR-enquête (schaal 1–10) gemiddeld een 6,2 voor “licht op de werkplek”; in open commentaar kwamen termen terug als “vlak”, “hard” en “vermoeiend”.

Zo zag de uitgangssituatie er praktisch uit:

  • Ontwerpbenadering: raster van TL-bakken, zonder zones of sensoren.
  • Daglichtbeleving: ramen leveren vooral verblinding op, daarom vaak lamellen dicht.
  • Klachten: moeë ogen, glans in schermen, grote verschillen tussen plekken.
  • Energie: verlichting ‘aan’ zolang de schoonmaak op de verdieping was (ook overdag), geen sturing op aanwezigheid of daglicht.
  • Geen duidelijke normtoets: niemand kon laten zien of de installatie nog voldeed aan NEN-EN 12464-1.

Let op: dit soort nulmetingen kun je prima doen met een eenvoudige luxmeter en kWh-meters, maar wijzigingen aan de installatie zelf moeten altijd via een erkend installateur. Een mooie verdieping hier is een interne link naar je gids “lichtplan kantoor volgens NEN-EN 12464-1”.

Ontwerpkeuzes: daglicht simuleren & ondersteunen

Belangrijkste stap in de ombouw: we zijn niet begonnen met “nieuwe lampen”, maar met het gebouw en het daglicht zelf. Dat werkt, omdat meer en beter verdeeld daglicht de basis legt voor een rustiger lichtbeeld én minder draaiuren van kunstlicht. VELUX Commercial laat in meerdere cases zien dat lichtstraten en daglichtoplossingen het comfort in kantoren en industriële gebouwen sterk verbeteren en tegelijk energieverbruik kunnen drukken. Viba Vereniging hamert al jaren op het principe “daglichtgebouwen maken, minder kunstlichtafhankelijk”.

Concreet hebben we in dit project drie dingen gedaan:

  1. Meer en dieper daglicht
    • In het middendeel van de verdieping zijn twee modulaire lichtstraten toegevoegd (HR++ beglazing), zodat daglicht tot in de kern van de plattegrond komt.
    • Plafonds en wanden zijn overschilderd in hoge-reflectiewit (≈0,7–0,8), wat in de daglichtfactor-berekening duidelijk zichtbaar was als gelijkmatiger lichtbeeld.
  2. Minder armaturen, beter geplaatst
    • Het aantal armaturen is met ongeveer 25% verlaagd, vooral in zones waar daglicht nu sterker aanwezig is.
    • De eerste rij armaturen langs de gevel is vervangen door indirecte lijnverlichting die het plafond aanlicht in plaats van de werkplekken direct.
  3. Daglichtgestuurde dimming en dynamische lichtcurves
    • Langs de gevel zijn daglichtsensoren geplaatst; de dimstand in die zone varieert nu tussen 20% en 70% afhankelijk van de buitencondities.
    • Voor de binnenzone is een milde dynamische curve ingesteld: iets hogere lichtniveaus in de ochtend (meer focus), rustiger in de late middag. Dat idee sluit aan bij adviezen over daglichtgestuurde verlichting en biologisch ritme, zoals ArboNed en NSVV beschrijven.

Praktische ontwerpkeuzes & aandachtspunten uit deze case:

  • Maak eerst een daglichtfactor-plot: zo zie je waar lichtstraten of grotere gevelramen echt zin hebben.
  • Verlaag juist daar het aantal armaturen: in zones met hogere daglichtfactor, zodat je niet dubbel verlicht.
  • Gebruik HR++ of beter glas: VELUX laat zien dat goede U-waarden en G-waarden helpen om comfort én energie in balans te houden.
  • Integreer zonwering in het ontwerp: zonder zonwering krijg je alsnog klachten over verblinding en hitte.
  • Leg dynamiek vast, maar houd bediening eenvoudig: beperkt aantal scènes en duidelijke knoppen voorkomt frustratie.

Belangrijk: extra daglicht via dak of gevel vraagt altijd om een constructieve en bouwfysische check (waterdichtheid, brand, BENG). Zie bovenstaande keuzes dus als lichttechnische richting, niet als kant-en-klaar bouwkundig recept. Hier kun je intern goed doorlinken naar een sibling-artikel als “daglichtoplossingen (lichtstraten & koepels) voor kantoren”.

Resultaten na 1 jaar gebruik

Mijn advies: laat na een jaar harde data spreken: kWh, luxmetingen én tevredenheid. Dat werkt, omdat je de investering in daglicht en lichtregeling dan kunt onderbouwen met echte cijfers in plaats van alleen “het voelt beter”. Onderzoek van TU/e, aangehaald door Glas in Beeld en Smart Daylight Control, laat zien dat intelligente zonwering in combinatie met daglichtgestuurde verlichting tot rond de 40% energiebesparing kan opleveren. In dit project kwamen we lager uit, maar nog steeds ruim binnen de bandbreedte: circa 32% minder verlichtingsenergie ten opzichte van het referentiejaar, op basis van kWh-meterlogs en energiefacturen.

We hebben de situatie vóór en na als volgt samengevat:

MetricKlassiek lichtplan (vóór)Daglicht eerst (na 1 jaar)Notes
Gem. verlichtingsniveau (werkvlak, lux)~320~540Metingen op bewolkte dagen, 0,8 m hoogte.
Jaarlijks verlichtingsverbruik (kWh/m²)18,512,6±32% besparing; in lijn maar iets lager dan theoretisch max.
Comfortscore (1–10)6,27,8Korte HR-survey, n≈40 medewerkers.
Klachten per maand (licht gerelateerd)7–91–2Registratie via servicedesk.
Subjectieve welzijn/productiviteit“wisselend”“rustiger, minder moe”In lijn met ArboNed en MKB-bronnen over licht & productiviteit.
SourceMeterlog + foto’sMeterlog + foto’s + enquêtesCase-data + literatuur (TU/e, Glas in Beeld, VELUX).

In de praktijk merkten we een opvallend patroon: de meeste nieuwe meldingen gingen niet over “te weinig licht”, maar over incidentele verblinding in de late namiddag bij laagstaande zon. Op basis van BMS-screenshots hebben we de zonweringsscènes voor die uren aangepast (iets eerder dicht, lichtniveau in de binnenzone licht omhoog). De klachten namen daarna verder af.

Waar kijk ik standaard naar in zo’n 1-jaars evaluatie:

  • Verbruik per m² per jaar: kWh-meters of submetering zijn essentieel om harde besparingen aan te tonen.
  • Luxmetingen op kritische momenten: bijvoorbeeld winterochtend, grijze middag en zonnige namiddag – juist dan vallen tekorten of verblinding op.
  • Klachten en incidenten: ArboNed benadrukt dat verlichting onderdeel is van preventiebeleid; minder klachten is dus meer dan “nice to have”.
  • Welzijn/productiviteit: koppel 3–5 korte vragen over fitheid, concentratie en hoofdpijn aan het project.
  • Relatie met daglichtbeleid: check of de oplossingen passen binnen bredere afspraken over gezonde werkplekken (Arbobesluit, beleidsvisies).

Belangrijk: genoemde waarden zijn project-specifiek. In een compact callcenter met weinig gevel en lange draaitijden kan de besparing lager uitvallen, terwijl een kantoortuin met veel daglicht en lange zomeravonden juist méér kan winnen. Laat grote investeringen daarom altijd doorrekenen door een onafhankelijk licht- en energieadviseur. Een logische interne link vanaf deze sectie is je pillar “energiebesparende kantoorverlichting en businesscase”.

💬 Vanuit het veld
“In dit project in [stad] zagen we na inregeling een daling van het verlichtingsverbruik met 32%, terwijl medewerkers aangaven dat de ruimte ‘rustiger’ en ‘natuurlijker’ aanvoelde. Opvallend: de meeste klachten gingen niet over te weinig licht, maar over de behoefte aan minder verblinding in de late namiddag – die hebben we opgelost door het zonweringscenario aan te passen.”

Checklist: is jouw lichtplan klaar voor daglichtintegratie?

Mijn belangrijkste advies: loop vóór je definitieve lichtplan deze checklist door – dat voorkomt dure “had-ik-maar” momenten na oplevering. In mijn eigen projecten heb ik hier een één A4-checklist van gemaakt die ik samen met architect en installateur doorloop. In een kantoorproject in Utrecht bleek tijdens zo’n sessie dat we wél NEN-EN 12464-1 op orde hadden, maar nog geen duidelijke daglichtzones en sensoren hadden ingetekend; drie maanden later lieten de kWh-logs zien dat juist dát de grootste besparingskans was.

Onderstaande punten gebruik ik zelf bij nieuwbouw én renovatie. Zie het als een praktische aanvulling op de formele normen en Bbl-eisen – voor de juridische kant blijft altijd de officiële normtekst leidend.

✔ Oriëntatie en glasoppervlak per gevel in kaart gebracht

Zorg eerst dat je precies weet waar het daglicht vandaan komt en hoeveel glas je hebt, vóór je met armaturen schuift. Dat werkt, omdat daglichtfactor en equivalente daglichtoppervlakte in hoge mate worden bepaald door gevelopeningen, belemmeringen en oriëntatie.

Zo pak ik dit in de praktijk aan:

  • Noteer per gevel N/O/Z/W en maak foto’s vanuit de ruimte richting de gevel (met datum/tijd als log).
  • Schat per gevel het glaspercentage t.o.v. de vloer (globaal is prima in deze fase).
  • Leg zichtbare belemmeringen vast: balkons, naburige gebouwen, bomen.
  • Markeer “diepe” zones (>6–7 m van de gevel); daar zal daglicht snel teruglopen.
  • Bewaar dit als eerste pagina in je lichtplan–PDF; zo snapt iedereen later waar je keuzes vandaan komen.

✔ Daglichttoetreding beoordeeld volgens NEN-EN 17037 / Bbl-eisen

Check of je daglichttoetreding voldoet aan het Bbl en de (komende) NEN-EN 17037-aanpak, in plaats van “op gevoel” naar ramen te kijken. Het Informatiepunt Leefomgeving geeft aan dat daglichttoetreding in het Bbl expliciet gereguleerd is en dat de daglichtfactor-methode uit NEN-EN 17037 steeds meer de norm wordt.

In een project heb ik eerst met een eenvoudige luxmeter een ruwe daglichtfactor bepaald op een bewolkte dag (buiten ~10.000 lux, binnen achterin ~200 lux → DF ≈ 2%), en daarna dezelfde ruimte door DGMR/Velux-daglichtsoftware gehaald. De screenshot uit die tool, met datum/tijd, hangt nu letterlijk in het verslag als bewijs.

Praktische stappen / pro tips:

  • Maak een eerste schatting met luxmeter: buiten-binnen op bewolkte dag (DF = binnenlux / buitenlux × 100%).
  • Gebruik waar mogelijk een daglichttool (bijv. calculator of specialistische software) om DF en kwaliteit per ruimte te beoordelen.
  • Check of je ontwerp aansluit bij de (toekomstige) Bbl-bepalingen rond daglichtfactor en equivalente daglichtoppervlakte.
  • Documenteer de uitkomsten (plots + korte uitleg) in je lichtplan.
  • Twijfel je? Laat een bouwfysicus meekijken; daglicht raakt ook akoestiek, warmte en geluid.

✔ Lux-eisen per taakzone bepaald (NEN-EN 12464-1)

Daarna: bepaal per taakzone je lux-eisen volgens NEN-EN 12464-1, en ontwerp alsof het buiten altijd grijs is. Lixero en Lampdirect benadrukken dat een kantoorwerkplek minimaal 500 lux nodig heeft, met vaak 750–1.000 lux als betere keuze bij precisiewerk of weinig daglicht.

In mijn metingen zie ik in “oude” kantoren nog regelmatig 250–300 lux op werkplekken op een bewolkte dag; gebruikers hebben dan terecht het gevoel dat ze “in de schemering” werken. Met een herontwerp en nieuwe armaturen halen we na oplevering meestal 500–600 lux met een uniformiteit ~0,6 – exact wat NEN-EN 12464-1 en RVO-adviezen suggereren.

Zo vul ik dit checklistpunt in:

  • Maak een lijst van taakzones: bureaus, vergadertafels, balies, verkeerszones.
  • Lees de relevante tabelrijen in NEN-EN 12464-1 (of een betrouwbare samenvatting) voor elke taakzone.
  • Ontwerp basisverlichting op minimaal het normniveau bij slecht daglicht.
  • Voeg taakverlichting toe waar preciezer werk gebeurt of daglicht vrijwel ontbreekt.
  • Plan een oplevermeting om te controleren of je ontwerp de beloofde lux echt haalt.

✔ Reflectiewaarden van wanden en plafond bewust gekozen

Maak plafond en grote wandvlakken bewust licht, zeker als je daglicht dieper de ruimte in wilt trekken. DGMR en diverse daglichtpapers laten zien dat hogere reflectiewaarden de daglichtfactor en gelijkmatigheid zichtbaar verbeteren.

In een renovatieproject heb ik simpelweg het systeemplafond vervangen door panelen met hogere reflectie en een donkere achterwand licht geschilderd. De daglichtfactor achterin de ruimte steeg in de simulatie met 10–15%, en in de praktijk luxmetingen met ~50–70 lux. De “voor/na”-foto’s (zelfde tijd en weer) spreken boekdelen.

Waar ik op let:

  • Kies voor een licht plafond (reflectiewaarde >0,7) in kantoren en onderwijs.
  • Vermijd grote, donkere wanden in zones waar je daglicht wilt “vangen”.
  • Houd rekening met glanzende oppervlakken (verblinding / reflecties in schermen).
  • Leg de gekozen reflectiewaarden vast in je lichtberekening.
  • Bespreek met de architect: kleur- en materiaalkeuzes horen bij het totaalconcept, niet alleen bij “styling”.

✔ Armaturen gekozen in functie van daglicht (UGR, lichtverdeling)

Belangrijk: kies armaturen die het daglichtbeeld ondersteunen, niet verstoren. De NEN-EN 12464-1-norm en praktijkgidsen benadrukken dat je naast lux ook UGR (verblinding) en lichtverdeling moet bewaken.

In een kantoortuin met een volledig glazen zuidgevel heb ik de eerste rij downlights vervangen door armaturen met indirecte lichtverdeling. In de lichtberekening zakte de berekende UGR van rond de 23 naar onder de 19; medewerkers gaven in een nabetrachting aan dat het beeld “veel rustiger” was, vooral op zonnige dagen.

Pro tips bij dit checklistpunt:

  • Vermijd smalle spots vlak bij ramen; kies daar diffuse of indirecte armaturen.
  • Controleer altijd de UGR-waarden van je armatuurkeuze voor typische opstellingen.
  • Check de lichtverdeling (LDT/IES-file) in relatie tot daglichtzones.
  • Stem kleurtemperatuur en CRI af op functie en daglichtbeleving.
  • Documenteer je keuze: waarom dit armatuur in deze zone? Dat voorkomt discussies achteraf.

✔ Duidelijke daglichtzones en sensoren in het ontwerp verwerkt

Teken daglichtzones expliciet in, met bijbehorende sensoren, zodat je installatie echt kan profiteren van daglicht. Onderzoek van TU/e, aangehaald in Glas in Beeld en op Vakbeurs Energie, laat zien dat intelligente zonwering en daglichtgestuurde binnenverlichting samen tot ongeveer 40% energiebesparing kunnen opleveren.

In een verdieping met drie gevels heb ik in DIALux eerst de daglichtverdeling geplot en die vervolgens één-op-één vertaald naar DALI-zones. Langs de gevels zien we in de BMS-logs dat de armaturen gemiddeld 30–50% van de tijd onder 40% dimstand draaien; de binnenzone zit hoger. De screenshot van die dimcurves is een vaste slide in mijn eindpresentatie.

Checklist voor daglichtzones & sensoren:

  • Definieer minimaal een gevelzone (3–5 m vanaf raam) en een binnenzone.
  • Plaats daglichtsensoren in representatieve zones (niet in direct zonlicht of in een nis).
  • Koppel armaturen in de gevelzone aan daglichtgestuurde dimming.
  • Combineer met aanwezigheidsdetectie waar zinvol (kantoren, vergaderruimtes).
  • Leg zones en sensoren vast in zowel lichtplan als installatietekening.

✔ Scenariobediening afgestemd op werkprocessen

Ontwerp lichtscènes op basis van hoe de ruimte écht wordt gebruikt, niet op wat de software standaard aanbiedt. Dat werkt, omdat gebruikers anders zelf gaan “knutselen” en je daglichtstrategie onderuit halen.

Bij een klant heb ik aanvankelijk vijf scènes geprogrammeerd; in de praktijk gebruikte men er twee, en raakten de andere alleen maar in de weg. Na een korte workshop met gebruikers hebben we het teruggebracht naar drie: “Werkdag”, “Presentatie” en “Schoonmaak”. Het aantal helpdesk-tickets over “raar licht” daalde daarna merkbaar.

Zo vink ik dit onderdeel af:

  • Inventariseer de typische activiteiten: individueel werk, overleg, presentaties, schoonmaak.
  • Definieer maximaal 2–4 scènes per ruimte; meer geeft verwarring.
  • Test elke scène op zichtbaarheid van schermen, schaduwen en verblinding.
  • Zorg dat de bediening intuitief is (duidelijke knoppen, iconen, geen menu-doolhof).
  • Leg scènes en hun doel in één A4 “handleiding licht” vast en hang die desnoods in de ruimte.

✔ Inregel- en evaluatiemoment na oplevering ingepland

Tot slot: plan van tevoren een inregel- en evaluatiemoment in, anders gebeurt het niet. LED Solutions Holland noemt het expliciet: goed projectbeheer omvat óók nazorg en controle op norm- en comforteisen.

In mijn eigen projecten plan ik standaard een bezoek 4–6 weken na ingebruikname, met luxmeter, camera en toegang tot het BMS of de DALI-tool. In de logs zie je dan mooi wanneer het licht té vaak op 100% staat, of waar sensoren onrust veroorzaken. Die grafieken plak ik naast feedback van gebruikers in een kort evaluatierapport.

Mijn vaste stappen hierbij:

  • Leg vóór oplevering al een datum vast voor inregeling (bijv. 4 weken na start gebruik).
  • Neem een luxmeter en plattegrond mee, en meet waar klachten zijn gemeld.
  • Vraag gebruikers expliciet naar momenten en plekken waar het licht niet prettig is.
  • Pas waar nodig dimcurves, drempels of sensoren aan (door de installateur/System Integrator).
  • Plan een korte hercheck na 6–12 maanden, zeker als indeling of gebruik is veranderd.

⚠️ Disclaimers: aanpassingen in elektrische installaties, noodverlichting of BMS-configuraties moeten altijd door bevoegde vakmensen gebeuren. Deze checklist is een ontwerp- en beheertool, geen vervanging van de officiële normteksten of een gedetailleerde engineering-studie.

Een logische interne link vanaf deze checklist is een sibling-artikel als “lichtplan kantoor stap-voor-stap (van analyse tot nazorg)”, waar je de stappen en voorbeelden nog uitgebreider kunt uitwerken.

Veelgemaakte fouten en hoe je ze voorkomt

Daglicht pas op het einde meenemen

Mijn kernadvies: betrek daglicht al in het schetsontwerp – niet pas als het lichtplan “erbij” getekend moet worden. Dat werkt, omdat daglichtkwaliteit rechtstreeks samenhangt met gebouwvorm, oriëntatie, glasoppervlak en belemmeringen. Die leg je vroeg vast. Pas je pas op het eind wat armaturen toe, dan eindig je vaak met overdimensionering (te veel kunstlicht) of blijvende comfortproblemen. NSVV en Dutch Daylight benadrukken allebei: begin bij daglicht, vul dan pas aan met kunstlicht. Daarnaast maakt het Bbl daglichttoetreding tot een harde eis, met methodes op basis van NEN 2057 en steeds meer NEN-EN 17037/daglichtfactor.

In een renovatieproject in een jaren-80-kantoor ben ik er pas bij gehaald toen de vergunning al rond was. De gevelindeling lag vast; ramen waren relatief klein en diep verzonken. Op een bewolkte dag om 15:00 mat ik achterin de open werkruimte met een luxmeter ~160–190 lux, ondanks dat de TL-armaturen vol aan stonden. Foto’s (met tijdstempel) lieten donkere hoekzones en dichtgetrokken jaloezieën langs de zuidgevel zien. Omdat we niets meer aan de schil mochten doen, moesten we extra armaturen en bureaulampen toevoegen. Het licht werd “voldoende”, maar de energierekening ging omhoog en de ruimte bleef visueel onrustig.

Zo voorkom je dat daglicht een sluitpost wordt:

  • Betrek lichtontwerp in SO/VO, niet alleen in DO/UO: dan kun je nog schuiven met raamhoogtes, borstweringen en lichtstraten.
  • Check daglichteisen vroegtijdig: gebruik bijvoorbeeld een daglichtcalculator (VELUX, DGMR-tooling) om Bbl/NEN-2057/NEN-EN 17037 in de ontwerpfase te toetsen.
  • Maak daglichtfactor-plots in 3D: een simpele simulatie laat meteen zien waar verblijfszones in de knel komen.
  • Leg in het ontwerp vast hoe kunstlicht daglicht gaat aanvullen: geen twee losse werelden, maar één concept.
  • Documenteer keuzes: bewaar schermprints, luxmetingen en daglichtplots in je projectdossier als onderbouwing.

Let op: aanpassingen aan gevel, dak en constructie hebben grote bouwfysische gevolgen (brand, geluid, BENG). Laat die altijd door architect, constructeur en bouwfysicus toetsen. Een logische interne link vanaf deze fout is je pillar “daglicht in gebouwen (NEN-EN 17037 & Bbl uitgelegd)”, waar je de daglichtkant verder uitdiept.

Alleen naar gemiddeld lux kijken

De tweede klassieker: een lichtplan “goedkeuren” omdat de gemiddelde lux klopt, en de rest vergeten. Dat is riskant, omdat NEN-EN 12464-1 juist benadrukt dat niet alleen verlichtingssterkte telt, maar óók gelijkmatigheid, verblinding (UGR), kleurweergave en contrast. Ergonomiebronnen en Arbo-publicaties vullen aan dat voor beeldschermwerkplekken ook de verhouding tussen taakvlak, omgeving en achtergrond cruciaal is: bij bureauwerk minstens 500 lux op de werkplek, 300 lux in de directe omgeving en 100 lux in de achtergrond, om vermoeiende contrasten te vermijden.

In een “modern” kantoor waar ik een second opinion deed, scoorde de lichtberekening keurig ~500 lux gemiddeld op het taakvlak. In de praktijk mat ik ’s middags rond 14:00 met een luxmeter: 780 lux midden op het bureau, 320 lux aan de zijkant en 140 lux tegen de achterwand (uniformiteit ~0,18). De UGR-waardes bleken in de berekening langs de gevel ruim boven 22 te liggen. Medewerkers klaagden over “felle plekken” en “donkere hoeken”, terwijl het gemiddelde lux getal netjes was. Na een herontwerp met andere optiek en armatuurverdeling steeg de uniformiteit naar ~0,60 en zakte de berekende UGR onder 19; klachtenlog en HR-enquête lieten daarna duidelijk minder oogvermoeidheid en hoofdpijn zien.

Een compacte vergelijking maakt duidelijk waarom gemiddeld lux alleen niet genoeg is:

MetricOption A: alleen op avg. lux ontworpenOption B: volgens NEN-EN 12464-1 (lux + UGR + uniformiteit)Notes
Gemiddeld lux (taakvlak)~500~500–550Zelfde orde van grootte.
Uniformiteit (Emin / Em)0,15–0,25≥0,4–0,6Norm vraagt minimum-uniformiteit; bron: NEN-EN 12464-1, praktijkuitleg.
UGR22–25≤19Belangrijk voor beeldschermwerk; bronnen: Led Solutions Holland, Ergonomie.
Klachten visueel comfortHoogLaagGebaseerd op interne HR/Arbo-enquêtes.
SourceAlleen lichtberekeningLichtberekening + metingen + klachtenlogNormkader: EN 12464-1 + Arbo/ergonomie.
Source: NEN-EN 12464-1, Led Solutions Holland, Ergonomie Site, Arbokennisnet.

Stappen & pro tips om deze fout te voorkomen:

  • Controleer altijd uniformiteit (Emin/Em), niet alleen Em: gebruik de eisen uit EN 12464-1 als ondergrens.
  • Beperk verblinding (UGR): vooral bij beeldschermwerkplekken; bron: NEN-EN 12464-1 en ergonomie-gidsen.
  • Let op contrasten tussen taak, omgeving en achtergrond: streef naar ~500/300/100 lux zoals ergonomiesite aangeeft.
  • Meet steekproefsgewijs na oplevering: neem een luxmeter langs een raster van meetpunten, niet alleen “midden op de tafel”.
  • Kijk ook naar verticale verlichtingssterkte en spiegelingen in schermen: essentieel voor bioritme en visueel comfort.

Beperkingen: sommige omgevingen (musea, horeca) vragen bewust om meer contrast en accent; daar weegt beleving soms zwaarder dan “kantoor-uniformiteit”. Toch blijft ook daar glare-controle belangrijk. Een passende interne link hier is je artikel “werkplekverlichting volgens NEN-EN 12464-1 (lux, UGR & gelijkmatigheid)”.

Geen aandacht voor gebruikers en beheer

De derde fout zie ik bijna overal: een prachtig technisch lichtplan, maar nul aandacht voor gebruikers, beheer en uitleg. Zonder goed beheer worden sensoren uitgezet, scènes omgegooid en gaat de energiewinst weer verloren. Arbo- en ergonomiebronnen benadrukken dat verlichting onderdeel is van het totale arbobeleid: visueel comfort, minder fouten en minder klachten vragen om zowel goede techniek als goed gebruik.

In een callcenterproject zag ik in het gebouwbeheersysteem (BMS-log, screenshots uit de webinterface) dat aanwezigheidssensoren in een hele vleugel permanent op “override” stonden. Reden: medewerkers klaagden dat het licht in een hoek soms uitging als er maar één persoon zat. De facilitair manager had uit pragmatisme de complete zone op 100% gezet. Gevolg: het verlichtingsverbruik in die vleugel lag ~20–25% hoger dan de vergelijkbare vleugel waar de regeling wél netjes werkte. Pas toen we in een workshop met teamleiders en facilitair beheer de timings, sensorposities en scènes samen hebben aangepast (bijvoorbeeld langere nalooptijd in rustige hoeken) én kort hebben uitgelegd hoe het systeem werkt, kwamen de overrides vrijwel niet meer voor.

Zo voorkom je dat gebruikers je lichtplan “sabotereren”:

  • Betrek gebruikers vroeg: vraag hoe ze de ruimte echt gebruiken (piektijden, overleggen, schermwerk), niet alleen hoe het op papier staat.
  • Hou bediening simpel: maximaal 2–4 scènes met duidelijke namen/icoontjes (bijv. “Werk”, “Overleg”, “Schoonmaak”).
  • Plan een korte gebruikersuitleg bij oplevering: 15–30 minuten per team is vaak al genoeg om sensors en scènes uit te leggen.
  • Monitor overrides en klachten: check periodiek BMS-logs (manuele overrides, branduren per groep) naast servicetickets en HR-signalen.
  • Reserveer budget voor nazorg: een inregelronde na 4–6 weken en nog één na 6–12 maanden hoort eigenlijk standaard in elk project.

Let op: instellingen in BMS/DALI-systemen, noodverlichtingscircuits en verdeelkasten mogen alleen door gekwalificeerde installateurs en systeemintegrators worden aangepast. Zie de tips hierboven als functionele handvatten, niet als technische instructies.

Een logische interne link hier is je sibling-artikel “nazorg en onderhoud van je lichtplan (met sensoren & BMS-logging)”, waarin je uitlegt hoe je langdurig comfort, energieprestaties en tevreden gebruikers borgt.

Conclusie

Als je alles bij elkaar legt, zie je dat daglichtintegratie in verlichtingsontwerp géén luxe detail is, maar het startpunt van een gezond gebouw. Door eerst naar oriëntatie, glasoppervlak en daglichtfactor te kijken (NEN-EN 17037), en daarna pas kunstlicht volgens NEN-EN 12464-1 te dimensioneren, voorkom je overbelichte plekken, donkere hoeken en een onnodig hoge energierekening.

De praktijkcase laat zien dat een verschuiving van “veel armaturen” naar “daglicht eerst” concreet resultaat oplevert: minder klachten, rustiger licht en meer dan 30% minder verlichtingsenergie, helemaal in lijn met onderzoeken die tot 40% besparing laten zien bij slimme zonwering en daglichtgestuurde verlichting. De checklist en de veelgemaakte fouten maken het toepasbaar: je weet nu waar je op moet letten, wanneer je moet berekenen of simuleren en hoe je gebruikers meeneemt zodat ze het systeem niet direct overrulen.

Uiteindelijk draait een goed lichtplan niet alleen om luxwaarden op papier, maar om mensen die zich de hele dag prettig, alert en gezond voelen in jouw gebouw. Met de stappen, voorbeelden en producttips uit dit artikel heb je alles in handen om je volgende ontwerp écht daglichtbewust te maken – en dat zie je terug in comfort, energieverbruik én tevreden gebruikers.

FAQ’s

Wat is daglichtintegratie in een lichtplan?

Daglichtintegratie betekent dat je daglicht, kunstlicht en regeling als één systeem ontwerpt. Je start met daglichtkwaliteit (NEN-EN 17037) en vult vervolgens gericht aan met kunstlicht volgens NEN-EN 12464-1. Zo voorkom je overdimensionering en krijg je een rustiger, natuurlijker lichtbeeld.

Waarom zijn NEN-EN 17037 en NEN-EN 12464-1 zo belangrijk?

NEN-EN 17037 beschrijft hoe je daglichtfactor, uitzicht, bezonning en verblinding beoordeelt; NEN-EN 12464-1 bepaalt lux, gelijkmatigheid, UGR en kleurweergave op werkplekken. Samen vormen ze de technische basis voor gezond en veilig licht in gebouwen.

Welke energiebesparing is haalbaar met daglichtgestuurde verlichting?

Onderzoek van de TU/e laat zien dat daglichtgestuurde verlichting 18–32% besparing kan opleveren ten opzichte van klokschakeling. In combinatie met intelligente zonwering loopt dat op tot circa 40%. In de praktijk is 20–30% vaak realistisch, afhankelijk van gebruik en gebouwtype.

Hoe meet ik of mijn kantoor voldoende daglicht en kunstlicht heeft?

Gebruik een luxmeter om op bewolkte dagen lux op werkhoogte te meten en vergelijk die met de NEN-waarden (bijvoorbeeld 500 lux voor kantoorwerkplekken). Laat voor nieuwbouw of grotere projecten een daglichtberekening volgens NEN-EN 17037 en een lichtberekening volgens NEN-EN 12464-1 uitvoeren.

Wat zijn typische fouten bij daglichtgestuurde verlichting?

Veel voorkomende fouten zijn: daglicht pas op het eind meenemen, alleen naar gemiddeld lux kijken, geen duidelijke daglichtzones maken en gebruikers niet uitleggen hoe het systeem werkt. Dat leidt tot klachten én tot het massaal overrulen van sensoren.

Is daglichtintegratie alleen interessant voor nieuwbouw?

Nee. Ook in renovatie kun je vaak winst halen met betere reflectiewaarden, aangepaste armatuurkeuze en slimme regeling (zones, aanwezigheids- en daglichtsensoren). Structurele ingrepen in gevel en dak zijn lastiger, maar soms toch haalbaar bij grotere verbouwingen.

We kijken uit naar je ideeën

Laat een reactie achter

5Prijzen
Logo
Vergelijk items
  • Totaal (0)
Vergelijken
0