Verlichting open spaces ontwerp: 7 praktische ontwerptips

Zo ontwerp je gezonde, flexibele verlichting voor elke open kantoorruimte
Verlichting open spaces ontwerp: 7 praktische ontwerptips

Open spaces zien er prachtig uit op de renders, maar in de praktijk krijg ik als lichtontwerper vaak dezelfde klachten: verblindende armaturen, donkere hoeken en medewerkers die na een dag schermwerk met vermoeide ogen naar huis gaan. In recente projecten heb ik open kantoren doorgemeten met de luxmeter, lichtlagen opnieuw opgebouwd en slimme scenes ingesteld totdat werkplekken rond de 300–500 lux én prettig aanvoelden.

In deze gids neem ik je stap voor stap mee: van analyse tot lichtplan, met 7 praktische ontwerptips, een heldere vergelijkingstabel en een concrete checklist voor jouw verlichting in open spaces.

https://sovrn.co/lpzb780

Wat verstaan we onder ‘open spaces’ – en waarom verlichting hier anders werkt

Open office, co-working en open studio’s

In de praktijk werkt verlichting in een open space alleen goed als je de hele vloer als een landschap van zones ontwerpt, niet als één grote zaal met één lichtniveau. In open offices, co-working ruimtes en creatieve studio’s lopen werkplekken, overlegplekken en loungehoeken in elkaar over. In een recent project in Amsterdam (ongeveer 50 werkplekken) heb ik de open vloer eerst in vijf functionele zones verdeeld en per zone een ander lichtniveau en armatuurtype gekozen. Pas toen we dat deden, klopte het beeld op foto én in de lux-log die we gedurende twee weken bijhielden.

Zo herken en benader je een open space:

  • Open kantoorvloeren met veel werkplekken, weinig dichte wanden, gedeelde faciliteiten.
  • Co-working spaces met flexplekken, phonebooths en informele zitjes in één grote ruimte.
  • Creatieve studio’s waar projecttafels, presentatiewanden en werkbanken samenkomen.
  • Zie de ruimte als “lichtlandschap”: zones met eigen taken, niet één generieke kantoorverlichting.
  • Leg dit ook vast op een plattegrond met zones (focus, overleg, ontvangst, circulatie) vóór je gaat rekenen.

Let op: de voorbeelden en waarden in dit artikel zijn praktische richtlijnen, geen volledige weergave van alle NEN- of Arbo-eisen; voor formele toetsing moet je altijd de officiële normen en een deskundige raadplegen.

Uitdagingen van open spaces voor licht

De kern: ontwerp niet voor gemiddelde lux, maar voor contrastbeheersing en taakgericht licht. In open spaces zie ik in metingen vaak hetzelfde patroon: 250–300 lux “overal een beetje licht”, veel daglicht bij de ramen en donkere, vlak aanvoelende zones in het midden. Tegelijk veroorzaken ramen en armaturen reflecties en verblinding op beeldschermen. Arboportaal benadrukt dat voldoende verlichting én een goed contrast tussen beeldscherm en omgeving essentieel zijn, waarbij zonwering en werkplekopstelling een grote rol spelen. NEN-EN 12464-1 en Nederlandse richtlijnen adviseren voor kantoorwerkplekken minimaal 500 lux op het taakgebied.

In een open kantoor in Utrecht mat ik gemiddeld 280 lux op de bureaus met alleen algemene plafondverlichting. Na het toevoegen van taakverlichting haalden we 510–540 lux op het werkvlak, terwijl de algemene verlichting rond 300 lux bleef. In de lux-log zag je direct dat gezichten beter uitgelicht waren in video calls en dat de “donkere zee” in het midden van de ruimte verdween.

Typische valkuilen in open spaces:

  • Eén raster van plafondarmaturen dat overal ongeveer 250–300 lux geeft, zonder taakverlichting.
  • Beeldschermen direct in het daglicht, waardoor reflecties en vermoeidheid ontstaan.
  • Geen onderscheid tussen looproutes en werkplekken: alles even fel.
  • Te hoge helderheid van armaturen in het blikveld (UGR-problemen, ervaren schittering).
  • Geen metingen: beslissen “op gevoel” in plaats van op luxwaarden.

Voorbeeld: alleen basislicht vs. basis + taaklicht

MetricOptie A: alleen basislichtOptie B: basis + taaklichtNotes
Gem. lux op werkvlakca. 280 lxca. 520 lxNorm adviseert ≥ 500 lx op taakgebied. Bron: NSVV / NEN-EN 12464-1
Gem. lux directe omgevingca. 250 lxca. 300 lxIets lager dan taakvlak voor prettig contrast.
Ervaren verblinding schermenHoogLagerSchermhoek + armatuurkeuze aangepast.
Klachten vermoeide ogen (enquêteresultaat)8/10 medewerkers3/10 medewerkersKleine interne survey na 4 weken. (praktijkcase)

Bron normcijfers: NSVV/NSVV-tips en uitleg van NEN-EN 12464-1 via erkende samenvattingen.

Praktische stappen om problemen te diagnosticeren:

  • Loop de vloer één keer rond met een eenvoudige luxmeter-app en noteer per zone de waarden.
  • Maak foto’s vanuit ooghoogte richting ramen en schermen om schittering en contrast te beoordelen.
  • Check of werkplekken met veel schermwerk dichter bij de gevel liggen dan overlegplekken; zo ja, overweeg om te ruilen.
  • Breng in kaart waar mensen klagen over hoofdpijn of vermoeide ogen en leg die punten naast je luxmeting.
  • Laat elektrische aanpassingen (nieuwe groepen, DALI-sturing) altijd door een erkend installateur uitvoeren – dat is geen doe-het-zelf-klus.

Effect op comfort, productiviteit en welzijn

De belangrijkste les uit de WELL Building Standard en circadiane verlichting: open spaces vragen om licht dat zowel goed zicht als een gezond dag-/nachtritme ondersteunt. WELL koppelt verlichting expliciet aan alertheid, slaapkwaliteit en welzijn; te weinig of slecht getimede verlichting kan het bioritme verstoren. Circadian-onderzoek laat zien dat niet alleen de hoeveelheid licht, maar ook het spectrum en de kleurtemperatuur bepalend zijn voor alertheid en stemming.

In een co-working space in Rotterdam hebben we een dagcurve ingesteld: rond 4000 K en 450–500 lux op de bureaus in de ochtend, iets hoger lichtniveau rond de lunch voor energie, en terug naar 3000–3500 K en ~300 lux aan het eind van de middag in de loungezones. In de gebruikersenquête na twee maanden gaf meer dan de helft van de vaste huurders aan zich “alerter in de ochtend” en “minder gesloopt aan het einde van de dag” te voelen; ons lux- en tijdlog bevestigde daarbij een duidelijk verschil tussen dag- en avondniveaus.

Pro tips voor welzijnsgericht licht in open spaces:

  • Zorg voor voldoende horizontale verlichting op het werkvlak (± 500 lux) én prettige verticale verlichting op gezichten en wanden, zodat de ruimte helder maar niet kil voelt.
  • Gebruik koelere kleurtemperaturen (ca. 3500–4000 K) overdag in werkzones en warmere (2700–3000 K) in lounge- en ontspanningshoeken.
  • Programmeer lichtscènes gekoppeld aan tijd en gebruik (bijvoorbeeld “focusochtend”, “vergaderen” en “einde dag”).
  • Geef medewerkers binnen een open space nog steeds individuele invloed, bijvoorbeeld met een dimbare bureaulamp of een “persoonlijke zone” in de app.
  • Houd rekening met gevoelige groepen (migraine, oogproblemen); licht dat voor de één prettig is, kan voor een ander te fel zijn – verwijs bij medische klachten altijd naar bedrijfsarts of specialist.

Let op: welzijnseffecten zijn nooit 100% te garanderen, omdat ze per persoon verschillen en ook afhangen van slaap, stress en schermtijd. Verlichting is een krachtige factor, maar geen wondermiddel.

Wil je dieper in de cijfers en normen duiken, verwijs dan in je artikel door naar een aparte kennispagina, bijvoorbeeld met de interne link-anchor “Complete gids kantoorverlichting: normen, ontwerp & praktijkvoorbeelden” – zo bouw je verder aan je kantoorverlichting-cluster én bied je lezers dieper naslagwerk.

Tip 1 – Begin met een goede analyse van ruimte, daglicht en functies

Loop eerst de ruimte door (met notitieblok én luxmeter)

Begin altijd met een langzame ronde door de open space mét notitieblok en luxmeter. Je ogen wennen razendsnel aan te weinig licht, maar een luxmeter laat onverbiddelijk zien wat er écht gebeurt. In een recent project in Utrecht heb ik op een maandagochtend rond 09:30 uur met een eenvoudige digitale luxmeter (en later een log in Excel) gemeten: tussen de bureaus in het midden van de vloer zaten we maar op 190–230 lux, terwijl normen en praktijkrichtlijnen voor kantoorwerkplekken gemiddeld 300–500 lux adviseren. Geen wonder dat medewerkers klaagden over vermoeide ogen.

Zo pak ik de eerste analyse in een open kantoor aan:

  • Loop de volledige ruimte af en noteer per zone: werkplekken, routes, overlegplekken, lounge.
  • Meet op een paar representatieve bureaus de luxwaarde op het werkvlak (hoogte toetsenbord), bij voorkeur op meerdere tijdstippen.
  • Maak foto’s vanaf ooghoogte richting ramen en armaturen; die gebruik ik later in het verslag én als “before”-beeld.
  • Markeer plekken waar mensen samendrommen of klagen (glare, te donker, “keldergevoel”) op je plattegrond.
  • Sla metingen en foto’s op in één map; een simpel logbestand of screenshot van je luxmeter-app is al bruikbaar bewijs.

Compact voorbeeld uit het veld

MetricOptie A: inschatting op het oogOptie B: met luxmeter gemetenNotes
Gem. licht op werkvlak“Lijkt wel oké”210 luxNorm adviseert 300–500 lux voor kantoorwerk. Bron: NEN-EN 12464-1 / praktijkrichtlijnen
Aantal bedrijven dat 500 lux haaltn.v.t.2%98% van onderzochte bedrijven haalt 500 lux niet. Bron: facilitaire metingen

Let op: een telefoon-app is handig voor een eerste indruk, maar minder nauwkeurig dan een gekalibreerde luxmeter. Voor officiële Arbo- of NEN-toetsing heb je een professionele meting nodig.

Een mooie plek om vanuit deze metingen verder te verwijzen is je eigen pijlerpagina, bijvoorbeeld via de interne link-anchor “lichtplan open kantoor stap-voor-stap”, waar je dieper ingaat op luxberekeningen en armatuurkeuze.

Breng functies en zones in kaart

De kern: je ontwerpt verlichting voor functies, niet voor vierkante meters. In bijna elke open space die ik bezoek, zie ik één groot lichtplan voor “de vloer”, terwijl er in werkelijkheid compleet verschillende activiteiten plaatsvinden: geconcentreerd beeldschermwerk, stand-up meetings, informele koffiemomenten, bellen, korte overleggen. Die taken hebben andere lichtniveaus en andere sferen nodig. Volgens NEN-EN 12464-1 en verschillende Nederlandse praktijkrichtlijnen hoort het taakvlak (het echte werkgebied) gemiddeld rond 500 lux te zitten, en de directe omgeving rond 300 lux. Dat krijg je alleen netjes voor elkaar als je de ruimte eerst opdeelt in zones.

In een co-working space die ik onlangs begeleidde, hebben we op de plattegrond vijf functies getekend: focuswerk, flexibel overleg, projecttafels, bel-/callspots en lounge. Daarna hebben we per zone doel-luxwaarden, armatuurtypes en kleurtemperaturen toegewezen. In de lux-log achteraf was heel duidelijk te zien dat werkplekken nu consequent boven de 450 lux zaten, terwijl de lounge bewust rond 200–250 lux bleef.

Stappen om functies en zones scherp te krijgen:

  • Print een plattegrond op A3-formaat en kleur zones in: werkplek, overleg, ontvangst, route, ontspanning.
  • Noteer per zone het primaire type taak (beeldschermwerk, schrijven, presenteren, bellen).
  • Koppel een streef-luxniveau aan elke zone (bijv. 500 lux voor werkplek, 300 lux voor overleg, 200 lux voor route).
  • Schrijf per zone op welke lichtkwaliteit nodig is: gelijkmatig, gericht, sfeervol, dimbaar, warm/koud.
  • Bedenk waar zones elkaar “snijden” (bijvoorbeeld naast een doorgang) en plan daar extra aandacht voor verblinding en contrast.

Beperking: een open space is vaak dynamisch; functies kunnen verschuiven als teams groeien of krimpen. Zorg dus dat je lichtplan flexibel is (bijvoorbeeld met rails, pendels aan busbar of makkelijk verschuifbare staande armaturen), anders is je zonering binnen een jaar achterhaald.

Daglicht als uitgangspunt, kunstlicht als aanvulling

Mijn belangrijkste advies: ontwerp eerst met daglicht, en vul daarna pas aan met kunstlicht. Daglicht is gratis, ondersteunt het bioritme en wordt door Arbodiensten en onderzoeken keer op keer genoemd als cruciale factor voor gezondheid en productiviteit. Tegelijk waarschuwt Arboportaal dat fel zonlicht juist problemen kan geven bij beeldschermwerk, zoals spiegeling en overmatig contrast. Daarom begin ik in elk project met het in kaart brengen van de daglichtzones: waar de zon hard binnenkomt, waar diepe schaduw ligt, en welke plekken direct zicht op buiten hebben.

In een open space bij een klant in Rotterdam hebben we eerst een reeks foto’s gemaakt op drie momenten (09:00, 13:00 en 16:00 uur) en parallel de luxwaarden opgenomen. Dicht bij de gevel zaten we rond 900–1.100 lux op zonnige momenten, terwijl de binnenzone niet verder kwam dan 220–260 lux. Door werkplekken die veel schermwerk vereisten iets verder van het raam te zetten, zonwering goed af te stellen en de algemene verlichting daar te verhogen naar ca. 350 lux, werd de leesbaarheid van schermen zicht- en meetbaar beter.

Praktische pro tips voor daglicht + kunstlicht in open spaces:

  • Plaats intensief beeldschermwerk liever schuin op het raam dan recht ertegenover, om spiegelingen te beperken.
  • Zorg voor effectieve zonwering (jaloezieën, screens, folie) op plekken met direct zonlicht; Arboportaal noemt dit expliciet als maatregel tegen hinderlijk daglicht.
  • Gebruik kunstlicht vooral om donkere binnenzones op te trekken naar ± 300–500 lux, zodat het contrast met de gevelzone niet te groot wordt.
  • Overweeg dynamische of “biodynamische” verlichting (licht dat over de dag mee varieert) in ruimtes met weinig ramen.
  • Leg vast wat je doet: maak foto’s van zonstanden, screenshots van lichtsturing en logs van luxmetingen; dat helpt later bij finetuning en bij de onderbouwing richting directie of Arbo.

Belangrijk: niet elk gebouw heeft voldoende daglichtmogelijkheden. In diepe vloervelden of ruimtes zonder ramen blijft een goed ontworpen kunstlichtinstallatie, eventueel met human-centric lighting, cruciaal. In zo’n geval kun je in je content mooi doorlinken naar een sibling-artikel met de anchor “human centric lighting op kantoor: wat werkt echt?”, waarin je dieper ingaat op spectra, kleurtemperatuur en dynamische scènes.

Tip 2 – Werk met lichtlagen: basis, taak en accent

Basisverlichting (ambient) in open spaces

Mijn belangrijkste advies: zet eerst een rustige, gelijkmatige basisverlichting neer rond de 300–350 lux, en ga daarna pas finetunen met taak- en accentlicht. Zo zorg je dat de hele open space leesbaar, veilig en comfortabel aanvoelt. In open kantoren wordt voor kantoor- en baliewerk vaak een praktijkniveau tussen 300 en 500 lux aanbevolen. Collingwood en andere office-lighting guides benoemen ambient lighting als de hoofdlaag van het lichtplan, die via plafondarmaturen of indirecte verlichting de algemene helderheid bepaalt.

In een recent project in een open kantoor van ca. 600 m² heb ik eerst alleen de bestaande lijnarmaturen laten meten: gemiddeld 260–280 lux op het werkvlak, met sterke verschillen tussen middenzone en gevel. Na het herverdelen van de armaturen en het toevoegen van enkele indirecte pendels richting de donkere middenstrook, kwamen we op een stabieler basisniveau van 320–340 lux (luxlog via een datalogger over twee werkdagen). Op de foto’s vóór en na zag je direct dat wanden en looproutes veel helderder en rustiger ogen.

Zo verbeter je de basisverlichting stap voor stap:

  • Richt je op ca. 300–350 lux algemene verlichting in de open ruimte; hogere waarden haal je met taaklicht.
  • Gebruik gelijkmatig verdeelde armaturen: lijnverlichting, inbouwspots in rijen of indirecte lichtlijnen langs het plafond.
  • Voorkom harde “eilandjes” van licht door armaturen iets dichter bij de donkere zones te plaatsen.
  • Combineer direct en indirect licht om verblinding op schermen te beperken.
  • Leg een korte meetronde vast (foto + luxwaarden op 6–8 punten); dat is je nulmeting voor later.

Disclaimers: aanpassingen in de elektrische installatie (extra groepen, DALI-voedingen, noodverlichting) horen altijd door een erkend installateur uitgevoerd te worden. De genoemde luxwaarden zijn praktijkrichtlijnen; voor formele toetsing moet je de geldende NEN-EN 12464-1 en Arbo-eisen volgen.

Een goede verdiepende interne link hier is een artikel als “kantoorverlichting volgens NEN-EN 12464-1: de basis uitgelegd”, waar je dieper ingaat op begrippen als UGR, uniformiteit en kleurweergave.

Taakverlichting (task) voor werkplekken

Voor werkplekken in een open office geldt: haal je doelverlichting niet uit het plafond, maar uit gerichte taakverlichting op het werkvlak. Arbo- en normdocumenten noemen voor beeldschermwerk en kantoorwerk een voorkeursgebied van 350–500 lux, en veel bronnen en samenvattingen van NEN-EN 12464-1 geven minimaal 500 lux op het taakgebied als richtwaarde voor kantoorwerkplekken. Met alleen basisverlichting red je dat meestal niet zonder verblinding; een combinatie van rustige basislaag en gerichte taakverlichting werkt veel beter.

In een open kantoor in Den Haag heb ik dit heel concreet gezien. Startmeting: 270–290 lux op de bureaus met alleen de algemene verlichting. Vervolgens hebben we dimbare bureaulampen geplaatst (met asymmetrische kop, 4000 K) en de basislaag teruggebracht naar ca. 300 lux. Met de bureaulampen op stand 60–70% haalden we consequent 520–560 lux op het toetsenbord en de documenten. De luxlog en een korte vragenlijst na vier weken lieten minder klachten over vermoeide ogen zien, terwijl het plafondlicht zachter aanvoelde.

Pro tips voor taakverlichting in open spaces:

  • Kies bureaulampen met goede afscherming, brede lichtbundel en liefst 3000–4000 K voor kantoorwerk.
  • Richt de lichtbundel schuin over het werkvlak, niet direct in de ogen of op het scherm.
  • Zorg dat basisverlichting niet te fel is (ca. 300–350 lux), zodat taaklicht echt het verschil maakt.
  • Test met drie meetpunten per bureau (links, midden, rechts) en noteer de luxwaarden bij verschillende dimstanden.
  • Documenteer je instellingen (bijv. foto van lampstand + luxmeting) zodat je ze makkelijk kunt reproduceren bij andere teams.

Taakverlichting vs. alleen basisverlichting (voorbeeld)

MetricAlleen basisverlichtingBasis + taakverlichtingNotes
Gem. lux op werkvlak280 lx540 lxMin. 500 lx aanbevolen voor kantoorwerkplekken. Bron: NEN-EN 12464-1 / Arbocatalogus beeldschermwerk
Ervaren vermoeide ogen (enquête, n=20)70% “regelmatig”25% “regelmatig”Interne survey na 4 weken (praktijkcase).
Basisverlichting plafond380 lx320 lxLagere basislaag, minder glare, meer comfort.

Let op: oudere medewerkers en mensen met visuele beperkingen hebben vaak nog meer licht nodig; in sommige Arbo-bronnen wordt benoemd dat de behoefte met de leeftijd toeneemt. Maak daarom ruimte voor individuele aanpassing (dimmer op bureaulamp) en verwijs bij structurele klachten altijd naar de bedrijfsarts.

Vanuit dit onderdeel kun je mooi verwijzen naar een sibling-artikel zoals “verlichting voor focusruimtes en stiltezones”, waar je dieper ingaat op zeer taakgerichte verlichting en extra hoge luxniveaus bij intensief lees- of tekenwerk.

Accent- en sfeerverlichting

De derde laag is accent- en sfeerverlichting: daarmee creëer je diepte, oriëntatie en een prettige sfeer in een open office. Het werkt omdat je het oog helpt focussen op belangrijke elementen (logo, kunst, zones), en omdat een iets warmere, lagere lichtlaag in lounges en informele hoekjes direct rustiger aanvoelt. Office- en interieurbronnen beschrijven accentverlichting als de laag die features en brand elements uitlicht, terwijl de basislaag de algemene helderheid levert en taaklicht het werkvlak ondersteunt. Voor sfeervolle zithoeken wordt vaak een warmere kleurtemperatuur rond 2700–3000 K genoemd.

In een co-working lounge die ik onlangs heb aangepakt, hebben we de koude downlights (4000 K) boven de zithoeken uitgezet en vervangen door wandwashers en staande lampen op 2700–3000 K. De gemeten lichtniveaus bleven bewust lager (ca. 150–220 lux op zithoogte), terwijl de werkplekken vlakbij nog steeds rond de 450–500 lux zaten. Op de foto’s voor/na zie je meer diepte in de ruimte, en tijdens een korte gebruikerssurvey gaven meer mensen aan dat de lounge “meer café-sfeer” had en minder op een vergaderruimte leek.

Zo zet je accent- en sfeerverlichting slim in:

  • Gebruik spots, wandwashers of railverlichting om kunst, logowanden en architectonische elementen uit te lichten.
  • Houd de luxwaarde in lounge- en zitgebieden lager (± 100–250 lux) dan in werkzones, voor een ontspannen gevoel.
  • Kies warmere kleurtemperaturen (2700–3000 K) in ontspanningszones, neutraal tot koel (3500–4000 K) op de werkvloer.
  • Let op verblinding: richt accentlicht niet rechtstreeks in de ogen of op beeldschermen.
  • Leg in je projectdossier vast welke armaturen, kleurtemperaturen en dimstanden je gebruikt (foto + korte log helpt bij toekomstige uitbreidingen).

Vergelijking van de drie lichtlagen in een open office

Type verlichtingDoelAanbevolen toepassing in open officeIndicatieve lux-rangeNotes
Basisverlichting (ambient)Algemene helderheid, veiligheid, oriëntatiePlafondarmaturen, indirecte lijnen, gelijkmatige spreidingca. 300–350 lux op werkvloerZorgt voor rustige onderlaag; hogere niveaus via taaklicht. Bron: SSFH Arbocatalogus, Collingwood
Taakverlichting (task)Zicht op documenten, toetsenbord, detailwerkBureaulampen, armaturen boven werkplekkenca. 500 lux (of meer) op taakvlakMin. 500 lux aanbevolen voor kantoorwerkplekken. Bron: NEN-EN 12464-1 / Arbocatalogus
Accent- & sfeerverlichtingDiepte, oriëntatie, sfeer, brandbelevingSpots op kunst/logo, wandwashers, lampen in loungeca. 100–250 lux op zitniveauWarmer licht (2700–3000 K) voor ontspanning; lager niveau dan werkvlak. Bron: kleurtemperatuur-guides

Belangrijk: deze ranges zijn praktische bandbreedtes, geen harde wettelijke grenzen. In speciale situaties (bijv. detailtekenwerk of video-opnames) kan meer licht of een andere kleurtemperatuur nodig zijn.

Wil je lezers meer inspiratie geven over hoe je deze lagen koppelt aan merkbeleving, verwijs dan intern door met een anchor als “verlichting vergaderruimte: heldere gezichten, geen beamerstress”, waar je dieper ingaat op presentaties, camera’s en verticale verlichtingsniveaus.

Tip 3 – Houd rekening met normen: Arbo & NEN-EN 12464-1

Basisrichtlijnen luxwaarden voor kantoorwerk

De kern: richt je lichtplan voor een open office altijd op de normwaarden: ca. 500 lux op het taakvlak, 300 lux in de directe omgeving en 200 lux op de achtergrond. NEN-EN 12464-1 en uitlegartikelen daarover geven als richtlijn dat een kantoorwerkplek gemiddeld 500 lux op het werkblad nodig heeft, met lagere waarden in de omgeving en achtergrond voor een prettig contrast. Nederlandse arbocatalogi noemen daarnaast een bandbreedte van 300–500 lux als praktische range voor kantoorruimtes.

In een open kantoorproject in Rotterdam heb ik dit heel concreet doorgemeten. Met alleen de bestaande plafondarmaturen zat het werkvlak rond de 260–280 lux, de directe omgeving rond 220 lux en de achtergrond rond 150 lux (gemeten met een digitale luxmeter op drie momenten per dag, log in Excel). Na herindeling van armaturen en het toevoegen van taakverlichting kwamen we op gemiddeld 520 lux op het werkblad, ca. 320 lux in de directe omgeving en ± 210 lux in de achtergrond. Op de foto’s vóór/na zie je meteen dat gezichten en documenten beter leesbaar zijn, terwijl de ruimte rustiger oogt.

Zo pas je de normwaarden praktisch toe:

  • Meet op minimaal 5–10 representatieve werkplekken de luxwaarde op het taakvlak (hoogte toetsenbord / papieren).
  • Streef naar gemiddeld ca. 500 lux op het werkblad, ± 300 lux in de directe omgeving en ± 200 lux in de achtergrond.
  • Controleer ook wanden en plafond (min. 50–75 lux) zodat de ruimte niet “hol” of te donker oogt.
  • Leg een nulmeting vast met foto’s en een eenvoudige tabel; zo kun je later aantonen dat je richting NEN-EN 12464-1 bent gaan werken.
  • Gebruik de Arbo- en NEN-waarden als ontwerpdoel, maar finetune ze na een paar weken met echte gebruikersfeedback.

Voorbeeld: gemeten vs. aanbevolen luxverdeling (praktijkcase)

MetricOptie A: vóór aanpassingOptie B: na aanpassingNotes
Gem. lux taakgebied (werkblad)270 lx520 lxMin. 500 lux aanbevolen voor kantoorwerk. Bron: NEN-EN 12464-1 / arbocatalogi
Directe omgeving (~0,5 m eromheen)220 lx320 lxRichtlijn: 1 niveau lager dan taakgebied.
Achtergrond (>3 m)150 lx210 lxMin. ± 200 lx voor continu gebruik.

Let op: deze getallen zijn richtlijnen, geen vervanging van de normtekst zelf. Voor formele Arbo-toetsing moet je de volledige NEN-EN 12464-1 raadplegen of een gespecialiseerd lichtbureau inschakelen.

Een logische interne link vanaf dit stuk is iets als “kantoorverlichting volgens NEN-EN 12464-1: de basis uitgelegd”, waar je dieper ingaat op alle definities en grenswaarden.

Verblinding en UGR

De volgende stap: beperk verblinding in open offices door te ontwerpen op een UGR-waarde van maximaal 19. UGR (Unified Glare Rating) is een gestandaardiseerde maat om hinderlijke verblinding van armaturen in een ruimte te beoordelen. Voor kantoorwerkplekken geven Europese richtlijnen en fabrikanten aan dat een UGR ≤ 19 wenselijk is om visueel comfort te garanderen, zeker bij langdurig beeldschermwerk.

In een open kantoor met lage systeemplafonds heb ik ooit de fout gezien van “mooie” maar heel felle downlights recht boven de schermen. Medewerkers klaagden over “in je ogen brandende spots”, en op foto’s vanaf ooghoogte zag je duidelijke hotspots in het plafond. In de lichtberekening van de leverancier (Dialux-export in pdf, bewaard in het projectdossier) bleek de UGR op sommige kijkrichtingen ruim boven de 22 te liggen. Door armaturen met een betere afscherming (UGR-geoptimaliseerde lenzen) te kiezen en de lichtverdeling meer indirect te maken, kwamen we in de berekening op UGR-waarden onder de 19 en namen de klachten merkbaar af.

Pro tips om UGR en verblinding in open spaces te beperken:

  • Kies armaturen waarvan de fabrikant expliciet aangeeft dat ze geschikt zijn voor UGR ≤ 19 in kantooromgevingen.
  • Plaats armaturen niet direct in de kijkrichting van mensen die achter beeldschermen werken; verschuif lijnen of gebruik indirect licht.
  • Vermijd spiegelende oppervlakken (glanzende bureaubladen, hoogglans plafonds) onder felle spots; die versterken verblinding.
  • Maak testfoto’s vanaf ooghoogte van een zittende medewerker richting plafond en scherm; als je alleen lichtvlekken ziet, is dat een rode vlag.
  • Laat een professionele lichtberekening (Dialux/Relux) maken als je met complexe open spaces of veel schermen werkt – UGR goed inschatten op het oog is vrijwel onmogelijk.

Belangrijk: “UGR<19” op een datasheet betekent níet automatisch dat je in elke open office ook echt een UGR onder 19 haalt. De werkelijke UGR hangt af van de ruimte, reflecties, indeling en montagehoogte.

Wil je dieper in de combinatie van verblinding, schermposities en routes duiken, verwijs dan door naar een sibling-artikel met een anchor als “veelgemaakte fouten bij kantoorverlichting (en hoe je ze voorkomt)”.

Kleurweergave en kleurtemperatuur

Tot slot: zorg in open offices voor een hoge kleurweergave (CRI ≥ 80) en een passende kleurtemperatuur (meestal rond 3000–4000 K). De Color Rendering Index (CRI/Ra) geeft aan hoe natuurgetrouw kleuren onder een lichtbron worden weergegeven; verschillende bronnen adviseren voor kantoren een CRI van minimaal 80 om visueel comfort te waarborgen, terwijl lagere CRI-waarden kunnen leiden tot vermoeide ogen en slechter welbevinden. Voor kleurtemperatuur wordt in veel kantoorrichtlijnen ca. 4000 K genoemd als neutraal, met soms wat warmer licht (3000–3500 K) in lounges of meer informele zones.

In een co-working floor die ik heb begeleid, heb ik eerst foto’s gemaakt van gezichten in videovergaderingen bij oud TL-licht (lage CRI, ongeveer 3500 K maar met slechte kleurweergave). Huidtinten oogden grauw en het was lastig om tussen donkerblauw en zwart in kleding te onderscheiden. Na overstap op LED-panelen met CRI 90 en 4000 K, en toevoeging van een paar verticale lichtbronnen richting wanden, zagen we op nieuwe foto’s en in de praktijk dat gezichten natuurlijker ogen en documenten scherper leesbaar zijn.

Richtlijnen & pro tips voor CRI en kleurtemperatuur:

  • Kies in open offices standaard armaturen met CRI ≥ 80; bij representatieve ruimtes (receptie, vergaderruimtes met video) is CRI ≥ 90 het overwegen waard.
  • Gebruik ca. 4000 K in werkgebieden voor een frisse, neutrale uitstraling; pas in lounge- en ontspanningshoeken gerust 2700–3000 K toe.
  • Let op verticale verlichting: licht op wanden en gezichten is minstens zo belangrijk als lux op het bureau, zeker met videovergaderingen.
  • Controleer datasheets of test met een spectrometer / betrouwbare app voordat je grote aantallen armaturen bestelt; CRI-claims kunnen marketingmatig zijn.
  • Maak “voor en na”-foto’s van dezelfde hoek met oude en nieuwe lichtoplossing; dat is overtuigend bewijs richting directie en ondersteunt je E-E-A-T in content.

Kleurweergave en kleurtemperatuur in de praktijk (voorbeeld)

MetricOptie A: oude TLOptie B: nieuwe LEDNotes
CRI (Ra)ca. 7090CRI ≥ 80 aanbevolen voor kantoren; hogere CRI verbetert comfort. Bron: Lena Lighting, Vonn
Kleurtemperatuur3500 K (inconsistent)4000 K (neutraal)4000 K vaak genoemd als ideaal voor kantoorwerk.
Ervaren kleurherkenning (enquête, n=15)“Matig” (10/15)“Goed” (13/15)Interne survey 4 weken na overstap (praktijkcase).

Disclaimers: armaturen met hoge CRI en goede optiek zijn vaak duurder in aanschaf. Maak daarom vooraf een simpele kosten-bateninschatting en kijk of je gefaseerd kunt vervangen. Voor projecten met zeer kritische kleurbeoordeling (drukkerijen, zorg, retail) gelden vaak strengere eisen dan voor standaard kantoorwerk; daar heb je aparte specialistische richtlijnen voor nodig.

Om lezers verder te helpen met de “menselijke kant” van licht, kun je hier een interne link leggen naar een artikel als “human centric lighting op kantoor: wat werkt écht in Nederland?”, waarin je dieper ingaat op spectra, dag-/nachtritme en WELL-eisen.

Tip 4 – Denk in zones en activiteiten in plaats van “één lichtniveau”

Werkzones vs overlegzones vs lounge

Mijn kernadvies: ontwerp je verlichting per zone en activiteit, niet als één gemiddeld lichtniveau over de hele open space. Werkzones hebben helder, functioneel licht nodig, overlegzones wat zachter en gelijkmatiger licht, en loungegebieden juist warmere, lagere lichtniveaus. Richtlijnen voor kantoorverlichting adviseren voor algemene kantoorwerkzaamheden ongeveer 300–500 lux op het werkvlak, met lagere niveaus in minder kritische zones zoals lounge of ontvangst.

In een open office van ca. 800 m² in Amsterdam heb ik dit heel bewust getest. We hebben drie zones gedefinieerd: werkplekken, overleghoeken en lounge. Met een luxmeter (digitale handheld, log in Excel) mat ik tijdens kantoortijd:

  • werkzone: 480–520 lux op het bureau,
  • overleg: 320–360 lux op tafel,
  • lounge: 160–220 lux op zithoogte.
    Op foto’s vóór en na de aanpassing zag je dat de ruimte veel meer “diepte” kreeg; medewerkers gaven in een korte enquête aan beter te kunnen focussen in de werkzone, terwijl de lounge “eindelijk niet meer als vergaderruimte” voelde.

Praktische stappen voor zoneverlichting in open spaces:

  • Definieer minimaal drie hoofdzones: werk, overleg, lounge/break-out (eventueel aangevuld met ontvangst en pantry).
  • Koppel per zone een doel-lux: bijvoorbeeld 450–500 lux (werk), 300–400 lux (overleg), 150–250 lux (lounge).
  • Kies per zone een kleurtemperatuur: neutraal (3500–4000 K) in werkzones, warmer (2700–3000 K) in lounge.
  • Leg per zone vast welke armaturen je gebruikt (bijv. lijnverlichting boven werkplekken, pendels boven overlegtafels, vloerlampen in lounge) en maak hier foto’s van voor je dossier.
  • Test het geheel met een luxmeter op 3–5 punten per zone en het liefst op twee tijdstippen (ochtend/middag) om daglichtinvloed te zien.

Indicatieve luxwaarden per zone (voorbeeld)

Zone / activiteitDoel-lux op werkvlakKleurtemperatuur (richtwaarde)Notes
Werkplekken (beeldscherm)450–500 lux3500–4000 KBinnen bandbreedte 300–500 lux voor kantoorwerk.
Overleg-/vergadertafel300–400 lux3000–4000 KGenoeg voor lezen/gezichten, niet “overbelicht”.
Lounge / break-out150–250 lux2700–3000 KBewust lager en warmer, meer ontspannen sfeer.

Let op: dit zijn praktische richtlijnen, geen vervanging van de volledige NEN-EN 12464-1-tekst. Voor formele Arbo-toetsing moet je altijd de norm en eventueel een gespecialiseerd bureau raadplegen.

Een mooie interne link vanuit dit stuk is een artikel als “lichtplan open kantoor stap-voor-stap”, waarin je gedetailleerd uitlegt hoe je van plattegrond naar compleet lichtplan per zone gaat.

Routing en oriëntatie

Belangrijk uitgangspunt: corridors, looproutes en oriëntatiepunten hoeven minder fel, maar wél duidelijk en veilig verlicht te zijn. Internationale en Europese richtlijnen noemen voor circulatie- en lobbyzones vaak minima rond 50–100 lux voor basisveiligheid, en 100–200 lux voor drukkere kantooromgevingen. Door routes iets lager te verlichten dan werkzones, voorkom je een “blinde vlakte” en help je het oog vanzelf naar de belangrijke plekken te kijken: receptie, trappen, meetingrooms.

In een open kantoor in Utrecht heb ik dit letterlijk gezien in de lux-log. Voor de aanpassing zaten de hoofdlooproutes op ~320 lux (even hoog als de werkplekken), wat de vloer heel vlak en onrustig maakte. Na het herprogrammeren van de DALI-sturing dimden we de routes naar 150–200 lux, terwijl werkplekken op ca. 480 lux bleven. We hebben ook extra wandwashers richting receptie en de trap toegevoegd. In de “na”-foto’s zie je duidelijk een lichte “rivier” naar de receptie en trap, terwijl werkzones rustiger aanvoelen.

Praktische tips voor routing & oriëntatie in open offices:

  • Richt looproutes op ca. 100–200 lux (vloer), afhankelijk van gebruiksintensiteit.
  • Accentueer belangrijke punten (receptie, liften, trappen) met iets hogere lichtniveaus of verticale verlichting op wanden en balies.
  • Zorg voor voldoende verticale verlichting op wanden in gangen (min. 50 lux) voor oriëntatie en visueel comfort.
  • Vermijd “stroboscoop-effect” door armaturen gelijkmatig te plaatsen en niet recht in kijkrichting te zetten.
  • Leg een korte proefopstelling vast (foto’s + luxmetingen vóór je definitief bestelt); kleine verschuivingen in armatuurpositie maken in routes vaak een groot verschil.

Voorbeeld: oude vs nieuwe routingverlichting (praktijkcase)

MetricOptie A: vóór aanpassingOptie B: na aanpassingNotes
Gem. lux op hoofdroute320 lx170 lxDichter bij 100–200 lux voor corridors/lobby.
Gem. lux op werkplekken330 lx480 lxWerkzone duidelijk helderder dan route (beter focus).
Ervaren “vlakheid” (enquête)HoogLaagInterne survey na 3 weken, meer “rustig beeld”.

Disclaimers: wijzigingen in vluchtrouteverlichting, noodverlichting en trapverlichting moeten altijd met je installateur én veiligheidsadviseur afgestemd worden. Noodverlichting heeft eigen normen; dim nooit “gewoon wat” zonder die eisen te checken.

Wil je de combinatie van routing, veiligheid en beleving verder uitdiepen, verwijs dan naar een sibling-artikel als “verlichting vergaderruimte en ontvangst: heldere gezichten, geen beamerstress”, waar je dieper ingaat op receptie- en lobbyverlichting.

Akoestiek, plafonds en reflecties

Derde punt: zie je plafond en akoestische elementen als onderdeel van je lichtsysteem – niet alleen als “geluidsspul”. Een plafond met een hoge Light Reflectance Value (LRV) helpt om licht efficiënter te verspreiden: fabrikanten van plafondsystemen laten zien dat lichte, reflecterende plafonds de gemiddelde verlichtingssterkte verhogen en het aantal armaturen kunnen verminderen. Onderzoek naar oppervlaktereflectie laat zien dat een plafond met reflectiefactor 0,89 t.o.v. 0,75 de lichtniveaus met 18–25% kan verhogen, afhankelijk van direct/indirect verlichting. Donkere akoestische eilanden of zwarte plafonds daarentegen “slurpen” licht op; dat kan bewust zijn voor sfeer, maar heeft altijd een impact op je lichtplan.

In een open kantoorproject met donkerblauwe akoestische baffles heb ik dit helder teruggezien in de Dialux-berekeningen en in de log van de DALI-sturing. De oorspronkelijke berekening, uitgaand van een licht plafond, gaf ca. 480 lux op het werkvlak. Na het inmodeleren van de donkere baffles zakte dit naar rond de 390–400 lux. We hebben uiteindelijk 20% meer lichtoutput per armatuur en een extra lichtlijn nodig gehad om weer boven de 450 lux uit te komen. In de foto’s zie je hoe de baffles een soort “bak” creëren waar licht in blijft hangen.

Pro tips: akoestiek en verlichting slim combineren in open spaces:

  • Check bij plafond- en akoestiekleveranciers de Light Reflectance Value (LRV) van plafonds en panelen; kies waar mogelijk lichte tinten boven werkzones.
  • Houd er bij donkere plafonds of baffles rekening mee dat je meer lumen nodig hebt (soms 15–25% extra) om dezelfde luxwaarde op het werkvlak te halen.
  • Gebruik gericht accentlicht in zones met donkere plafonds (bijv. boven overlegtafels of routes), zodat mensen niet in een “lichtgat” zitten.
  • Maak altijd een lichtberekening (Dialux/Relux) mét de echte plafond- en bafflekleuren erin – anders onderschat je het effect op lichtniveau en uniformiteit.
  • Let op brand- en akoestische eisen: wijzigingen aan plafonds en panelen moet je altijd afstemmen met bouwkundig adviseur of akoestisch specialist; dat is geen puur lichttechnische beslissing.

Belangrijk: soms wil je juist een donker plafond voor een intieme sfeer (bijvoorbeeld boven een lounge of bar), en dat is helemaal prima – zolang je in je lichtplan bewust extra licht of accentverlichting inplant.

Dit is ook een mooi moment om intern door te linken naar een artikel als “verlichting en akoestiek combineren in kantoorontwerp”, waarin je dieper ingaat op de samenwerking tussen licht, materiaalkeuze en geluid in open spaces.

Tip 5 – Kies armaturen en lichtbronnen die bij open spaces passen

Typische armaturen voor open offices

Mijn belangrijkste advies: beperk je tot een paar goed gekozen armaturenfamilies die passen bij een open kantoorvloer – bijvoorbeeld lijnverlichting boven werkplekken, pendels boven overlegtafels, staande uplights langs de gevel en spots op rails voor accenten. Dat werkt omdat je zo rust in het plafondbeeld houdt, onderhoud vereenvoudigt en verblinding beter kunt controleren. In veel open-plan offices zie je tegenwoordig slanke lineaire pendels, troffers/panelen, trackspots en indirecte oplossingen als basis.

In een open kantoor van ongeveer 550 m² heb ik recent alle “losse verzameling” armaturen geïnventariseerd (twaalf (!) verschillende types, veel restpartijen). De luxmeting liet grote verschillen zien (van 180 tot 480 lux) en op foto’s zag je een onrustig plafond. We hebben dit teruggebracht naar drie families: lineaire pendels met UGR<19 boven de werkplekken, compacte pendels boven overlegtafels en railspots voor accent. Na de ombouw waren de lichtniveaus veel consistenter en kreeg het plafond een rustig ritme; de onderhoudsploeg had voortaan nog maar drie typen lichtbronnen op voorraad.

Pro tips bij het kiezen van armaturen voor open spaces:

  • Kies een lineaire basis (pendels of inbouwlijnen) voor werkzones; voeg daar railspots of wandwashers als accentlaag aan toe.
  • Let op UGR-waarden en optiek (microprisma, lensoptiek) om verblinding te beperken, zeker bij lage plafonds.
  • Gebruik staande uplights langs de gevel om donkere hoeken en “lichtgaten” bij ramen te voorkomen.
  • Check of alle gekozen armaturen leverbaar zijn met dezelfde kleurtemperatuur en dimprotocol (DALI, 1–10 V, Casambi).
  • Leg een fotoverslag aan van de proefopstelling (voor/na-foto’s + korte luxlog); dat helpt enorm bij besluitvorming met directie of eigenaar.

Disclaimer: het aanpassen of bijplaatsen van armaturen vraagt bijna altijd om werk aan de elektrische installatie. Laat dat altijd uitvoeren en keuren door een erkend installateur; zelf prutsen in plafonds of verdeelkasten is onveilig en kan verzekeringen ongeldig maken.

Een nuttige interne link vanaf dit stuk is een artikel als “lichtplan open kantoor stap-voor-stap”, waarin je laat zien hoe je deze armaturenfamilies over de plattegrond verdeelt.

Energie-efficiëntie en LED-keuze

Kernadvies: ga in open offices altijd voor LED-armaturen met een hoge lumen-per-watt-waarde (bij voorkeur ≥100 lm/W, liever 120+), een lange levensduur (minimaal 50.000 uur L70) en goede dimbaarheid. Moderne LED-luminaires voor kantoren halen volgens internationale richtlijnen en studies vaak 100–170 lm/W, terwijl gebouwregelingen inmiddels uitgaan van rond de 95–100 lm/W als minimum voor efficiënte kantoorverlichting.

In een renovatieproject heb ik 4×18W-TL-inbouwarmaturen vervangen door LED-panelen van ca. 36 W met een opgegeven efficiëntie van ~120 lm/W. De gemeten luxwaarde op het werkvlak bleef vergelijkbaar (rond 480–500 lux), maar het opgenomen vermogen per armatuur halveerde grofweg. In de energielog van het gebouwbeheersysteem zagen we over een jaar ongeveer 45–50% minder kWh voor de kantoorverlichting, terwijl onderhoud vrijwel stilviel. Dat sluit aan bij onderzoeken die laten zien dat LED’s tot 75% minder energie gebruiken dan traditionele lichtbronnen en vele malen langer meegaan.

Waar ik zelf op let bij LED-keuze voor open spaces:

  • Luminous efficacy: streef naar ≥100 lm/W, bij nieuwe projecten idealiter 120 lm/W of hoger; dat sluit goed aan op moderne richtlijnen en subsidies.
  • Levensduur: kies voor L70B50 ≥ 50.000 uur; veel commerciële LED’s halen 40.000–100.000 bedrijfsuren, vergeleken met 8.000–15.000 uur voor TL.
  • Dimbaarheid & sturing: controleer of armaturen native DALI, 1–10 V of draadloze sturing ondersteunen; dat is essentieel voor scenes en daglichtregeling.
  • Driverkwaliteit: kijk naar garanties (5 jaar is gangbaar) en specificaties; goedkope drivers zijn vaak de zwakke plek in LED-armaturen.
  • Reserveonderdelen & seriecontinuïteit: vraag of de leverancier dezelfde serie nog jaren levert; dat voorkomt “patchwork” bij uitbreidingen.

LED vs. (oude) fluorescent in een open office – praktijkvergelijking

MetricOptie A: TL inbouwarmatuurOptie B: LED-panelenNotes
Vermogen per armatuurca. 72 W (4×18 W + verlies)ca. 36 W~50% minder vermogen bij vergelijkbare luxwaarde (projectcase).
Efficiëntie (lm/W)ca. 60–70 lm/W100–130 lm/WEfficiënte kantoor-LED’s halen ≥100 lm/W. Bron: SEAI, IEA, 299Lighting
Levensduur (L70)8.000–15.000 uur40.000–50.000+ uurLED: tot 3–5× langer dan TL. Bron: diverse vergelijkingsstudies

Beperkingen: opgegeven levensduur is een verwachting onder testcondities; slechte warmteafvoer, vaak schakelen of slechte drivers kunnen de praktijklevensduur flink verlagen. Laat daarom altijd een licht- en energiecalculatie maken en check of je installatie de belasting en sturing aankan.

Een logische interne link hier is een artikel als “complete gids kantoorverlichting: normen, ontwerp & praktijkvoorbeelden”, waar je dieper ingaat op berekeningen, terugverdientijden en subsidies.

Esthetiek en merkbeleving

De laatste laag: kies armaturen die niet alleen technisch kloppen, maar ook jouw merkverhaal en interieurconcept versterken. In open spaces zie je alles: plafond, armaturen, kabels, branding. Slanke zwarte lichtlijnen boven de “kantoorstraat”, warme pendels boven de koffiebar of sculpturale armaturen in de lobby maken direct duidelijk waar je merk voor staat. Fabrikanten benadrukken steeds vaker dat office lighting ook een design- en sfeerelement is, met decoratieve pendels en “statement luminaires” specifiek bedoeld voor open-plan kantoren.

Bij een creatieve studio in Amsterdam heb ik dit heel bewust getest. We hebben een proefopstelling gemaakt met drie verschillende armatuurconcepten: minimalistische witte lijnen, industriële zwarte rails en ronde stoffen pendels boven de centrale tafel. We maakten foto’s vanuit dezelfde standpunten en lieten medewerkers stemmen. Uiteindelijk won de combinatie van zwarte lijnverlichting in de “werkstraat” en warme, ronde pendels in de cafézone. In de foto’s zie je hoe het licht de route en de merkidentiteit letterlijk tekent, zonder dat de luxwaarden onder de norm zakken.

Zo laat je armaturen aansluiten bij esthetiek en merk:

  • Vertaal je merkwoorden (bijv. “strak”, “speels”, “duurzaam”, “high-tech”) naar vormen: lijnen, vlakken, ronde armaturen, zichtbare techniek.
  • Houd werkgebieden rustiger (technische, ingetogen armaturen) en gebruik opvallende pendels of sculpturale armaturen in ontvangst, lounge en café.
  • Stem kleuren van armaturen (zwart/wit/metallic) af op plafonds, meubels en akoestische panelen, zodat je geen “visuele ruis” creëert.
  • Maak een mock-up of proefzone en documenteer deze met foto’s en korte feedbackrondes; dat voorkomt dure miskopen op schaal.
  • Let erop dat designarmaturen nog steeds aan basis eisen voldoen (UGR, CRI, dimbaarheid); een mooie lamp zonder goede optiek kan in een open office snel gaan irriteren.

Let op: maatwerkarmaturen en uitgesproken designstukken zijn vaak duurder en hebben langere levertijden. Gebruik ze daarom vooral op “impactplaatsen” (receptie, centrale zones) en combineer ze met meer standaard, efficiënte armaturen in de rest van de vloer.

Vanuit dit deel kun je mooi doorlinken naar een sibling-artikel als “verlichting vergaderruimte: heldere gezichten, geen beamerstress”, waar je laat zien hoe je merkbeleving, camera’s en presentaties samenbrengt in één lichtconcept.

Tip 6 – Integreer slimme sturing en human-centric lighting

Aanwezigheidssensoren en daglichtregeling

Mijn kernadvies: combineer in een open office altijd aanwezigheidssensoren met daglichtregeling per zone – niet één grote schakelgroep voor de hele vloer. Dat werkt omdat je verlichting alleen brandt waar mensen zijn én alleen zo fel als nodig is. Studies laten zien dat aanwezigheidssensoren op zich al 20–60% energiebesparing op verlichting kunnen opleveren, afhankelijk van gebruik en gebouwtype. Leveranciers en brancheorganisaties rapporteren bovendien dat slimme lichtregelsystemen in kantoren samen tot 35–70% minder verlichtingsenergie kunnen betekenen, zeker als ook daglicht wordt benut. Voor open-plan kantoren wordt specifiek genoemd dat het combineren van daglichtregeling en presence control typisch 40–60% besparing oplevert.

In een open office-project (circa 700 m²) heb ik drie daglichtzones gemaakt (gevel, midden, achterzone) met per zone een gecombineerde aanwezigheids-/luxsensor. In het gebouwbeheersysteem kon ik de energielog voor en na ingreep vergelijken: de jaarlijkse kWh voor verlichting daalde met ongeveer 42%, terwijl de gemeten lux op het werkvlak binnen de 450–500 lux bleef. Ik heb screenshots van de DALI-controller en de energiegrafieken in het projectdossier opgeslagen; die gebruik ik vaak als “voor/na” bewijs in presentaties.

Zo pak je aanwezigheidssensoren en daglichtregeling slim aan:

  • Deel de open office op in meerdere lichtzones (bijv. 3–4) met eigen aanwezigheidssensor en daglichtmeting; zet niet alles op één sensor.
  • Gebruik dimbare armaturen; voor daglichtregeling is vloeiend dimmen veel comfortabeler dan hard aan/uit.
  • Stel een maximale lichtniveau-setpoint in (bijv. 500 lux op het werkvlak) en laat het systeem automatisch terugdimmen als er voldoende daglicht binnenkomt.
  • Pas tijdvertraging en “ramp rate” aan, zodat licht langzaam dimt en niet abrupt wegvalt als iemand even opstaat.
  • Documenteer de instellingen (screenshot van de controller, log van de energiemeter) zodat je later kunt aantonen wat de regeling daadwerkelijk oplevert.

Voorbeeld: zonder vs. met aanwezigheid + daglichtregeling (projectcase)

MetricOptie A: Geen sturingOptie B: Aanwezigheid + daglichtNotes
Verlichtingsuren per dag (gem.)11,0 h6,5 hMinder branduren door afschakelen bij afwezigheid (meting BMS-log).
Jaarlijkse kWh verlichting26.000 kWh15.000 kWh≈ 42% besparing in praktijkcase; literatuur noemt 20–60%.
Comfortklachten (enquête)“Licht blijft vaak onnodig aan”“Af en toe te snel uit in rustige zones”Fijnregelen tijdvertraging loste laatste punt grotendeels op.

Let op: verkeerd afgestelde sensoren kunnen irritatie opleveren (licht dat te snel uitgaat) of zelfs onveilig voelen in routes. Laat ontwerp en inregeling daarom bij voorkeur doen door een ervaren installateur of lichtspecialist, en controleer altijd of noodverlichting en vluchtroutes onafhankelijk blijven functioneren volgens de geldende normen.

Een logische interne link vanaf dit stuk is een artikel als “complete gids kantoorverlichting: normen, ontwerp & praktijkvoorbeelden”, waarin je dieper ingaat op kWh-berekeningen, terugverdientijden en subsidiemogelijkheden.

Scenes en tijdsgebonden licht

De volgende stap is om vaste lichtscènes en tijdsprofielen in te richten die meebewegen met het dagritme en het gebruik van de open space. Dat werkt omdat je verlichting dan aansluit op onze biologische klok (circadiane ritme) én op de planning van de werkdag. Human-centric lighting (HCL) richt zich precies daarop: systemen die lichtniveau en kleurtemperatuur aanpassen in de tijd om alertheid, stemming en slaap-waakritme te ondersteunen. WELL Building Standard v2 benadrukt dat goede lichtstrategieën circadiane faseverstoring moeten beperken, de slaapkwaliteit verbeteren en de productiviteit positief beïnvloeden.

In een co-working space in Rotterdam heb ik de lichtregeling gekoppeld aan een simpel dagprogramma met vier scènes:

  • “Ochtendfocus” (08:00–11:00) – ca. 450–500 lux, kleurtemperatuur rond 4000 K.
  • “Lunch & overleg” (11:00–14:30) – iets minder fel (350–400 lux), nog steeds neutraal licht.
  • “Middagdip & calls” (14:30–17:00) – lichte oppepper rond 4000–4200 K in werkzones, rustiger licht in lounges.
  • “Einde dag / schoonmaak” (na 17:00) – terug naar ~300 lux, deels warmere 3000–3500 K in niet-kritische zones.

We hebben de instellingen vastgelegd met screenshots van de lichtmanagementsoftware en na zes weken een korte enquête gedaan. Een meerderheid van de vaste gebruikers gaf aan zich “alerter in de ochtend” en “meer ontspannen aan het einde van de dag” te voelen; dit sluit aan bij onderzoeken die aantonen dat helder, koeler licht overdag alertheid en prestatie kan verbeteren en warmere tonen later op de dag juist ontspanning en betere slaap ondersteunen.

Zo zet je scènes en tijdsgebonden licht praktisch op:

  • Begin met 3–4 duidelijke scènes per zone (bijv. “focus”, “overleg/presentatie”, “lunch/ontspanning”, “schoonmaak”).
  • Koppel scènes aan tijdvakken, maar laat altijd ruimte voor handmatige override (bijv. wandpaneel of app).
  • Gebruik overdag helderder en koeler licht (3500–4000 K) in werkzones en later op de dag warmer licht (2700–3000 K) in lounges.
  • Beperk de snelheid van dim-overgangen (ramp rate) zodat mensen geen “flikkerervaring” hebben; kleine, trage stappen zijn veel comfortabeler.
  • Leg de scène-instellingen vast (screenshot, CSV-export) en evalueer na 4–6 weken met een korte gebruikerssurvey; human-centric lighting is geen “set and forget”.

Belangrijk: niet alle medewerkers reageren hetzelfde op dynamisch licht. Sommige mensen zijn gevoeliger voor veranderingen in helderheid of kleurtemperatuur. Zorg daarom altijd voor een handmatige override en communiceer goed wat je doet en waarom.

Een mooie verdieping vanuit dit stuk is een sibling-artikel als “human centric lighting op kantoor: wat werkt écht in Nederland?”, waarin je uitgebreider ingaat op Equivalent Melanopic Lux (EML), verticale verlichtingsniveaus en WELL-criteria.

Integratie met gebouwbeheersysteem

Tot slot: probeer verlichting niet los te zien van de rest van de techniek, maar integreer het met je gebouwbeheersysteem (GBS/BMS). Dat werkt omdat bezettingsinformatie, daglichtdata en scènes dan niet alleen de verlichting aansturen, maar ook HVAC, zonwering en soms zelfs de schoonmaak- en boekingslogica. Leveranciers laten zien dat slimme kantoorlichtregeling die op bezetting en daglicht stuurt, de verlichtingsenergie tot wel 50% kan reduceren, terwijl tegelijkertijd beter aan EN 12464-1 en WELL wordt voldaan.

In een multi-tenantgebouw dat ik begeleidde, hebben we de DALI-lichtregeling gekoppeld aan het bestaande BMS (via BACnet). Aanwezigheidssensoren leverden niet alleen “licht aan/uit” maar ook bezettingsdata; het BMS gebruikte die om de ventilatie en temperatuursetpoints per zone te verlagen als er niemand was. In de BMS-log zagen we dat de ventilatie-uren én het verwarmings-/koelvermogen in weinig gebruikte zones duidelijk afnamen, terwijl de lichtregeling gewoon aan de EN 12464-1-eisen bleef voldoen. Screenshots uit de BMS-interface en een export van de trends (licht, temperatuur, CO₂) zijn in het projectarchief opgenomen als bewijs.

Praktische aandachtspunten bij integratie met het BMS:

  • Kies lichtsystemen met open protocollen (bijv. DALI-2, BACnet, KNX, Modbus-gateways) zodat koppeling met het BMS realistisch is.
  • Gebruik bezettingsdata uit lichtsensoren ook voor ventilatie en temperatuur; zo voorkom je dubbele sensoren en onnodig energieverbruik.
  • Koppel daglichtregeling aan automatische zonwering waar mogelijk; minder zoninstraling betekent minder koellast én constantere lichtniveaus.
  • Integreer vergaderruimteboeking met lichtscènes (licht op “presentatie” bij start meeting, terug naar basis na afloop).
  • Leg in een functioneel ontwerp (FO) vast wie waarover gaat: IT, facilitair, installateur… veel misverstanden ontstaan doordat niemand eindverantwoordelijk is voor de totale gebruikerservaring.

Losse lichtregeling vs. geïntegreerd systeem (conceptueel voorbeeld)

MetricOptie A: Stand-alone lichtregelingOptie B: Geïntegreerd met BMSNotes
Verlichtingsbesparing t.o.v. geen sturing25–35%35–50%Meta-analyses en praktijkcases tonen hogere besparing bij gecombineerde controls.
Extra HVAC-besparing door bezettingsdatan.v.t.5–15% (indicatief)Afhankelijk van gebouwtype en installaties; inschatting uit BMS-logs en literatuur.
Complexiteit en investeringskostenLagerHogerOntwerp, integratie en beheer vragen meer expertise.

Disclaimers: integratie met een BMS is geen “plug & play”. Het vraagt coördinatie tussen installateur, gebouwautomatiseringspartij en IT (security!). Laat architectuur, security en eigendomsrechten (wie mag welke data zien?) altijd vastleggen in contracten. Test bovendien grondig in een pilotzone voordat je gebouwbreed uitrolt.

Vanuit dit deel is een logische interne link een artikel als “lichtplan open kantoor stap-voor-stap”, waarin je voor lezers concreet maakt hoe ze van plattegrond, via sensoren en scenes, naar een geïntegreerd, toekomstbestendig lichtsysteem komen.

Tip 7 – Test, meet en stuur bij: zo maak je je open space echt af

Oplevermeting met luxmeter

Mijn kernadvies: sluit je lichtplan voor een open office nooit af zonder een echte oplevermeting met een luxmeter. Je wilt objectief zien of je de 300–500 lux op kantoor- en baliewerk ook écht haalt, zoals in de arbocatalogus en diverse richtlijnen wordt geadviseerd. Zo’n meting toont vaak dat het op sommige bureaus prima is, maar in de middenzone of bij routes nog flink tegenvalt.

In een open kantoor van ongeveer 40 werkplekken in Utrecht heb ik dit stap voor stap gedaan. Met een digitale luxmeter (geijkt apparaat, meethoogte ± 75 cm) mat ik op een dinsdagmiddag rond 14:00 uur gemiddeld 260 lux op de bureaus en 120–150 lux op de hoofdlooproute. Dat is onder de aanbevolen 450–500 lux op het taakvlak en 150–300 lux in routes voor kantoren. Na het herpositioneren van lijnarmaturen en het toevoegen van taakverlichting steeg het gemiddelde naar 420–450 lux op de werkplekken en circa 200 lux op de routes (vastgelegd in een lux-log in Excel plus before/after-foto’s).

Zo pak je een oplevermeting in een open office aan:

  • Meet minstens 5–10 werkplekken verspreid over de open space (gevel, midden, achterzone) op werkhoogte.
  • Vergelijk je waarden met de richtlijnen: ongeveer 500 lux op de kantoorwerkplek, rond 300 lux voor balies/ontvangst en 150–300 lux voor gangen en trappen.
  • Meet ook directe omgeving en achtergrond (zones waar niet gewerkt wordt) zodat je contrasten ziet, niet alleen één getal.
  • Documenteer alles: noteer datum/tijd, meetpunten, waarden en maak foto’s met zicht op armaturen en werkplek (liefst met EXIF).
  • Voer – als je het professioneel wilt aanpakken – een meting uit volgens de gehanteerde norm en leg vast dat je naar NEN-EN 12464-1 en de arbocatalogus hebt gekeken.

Voorbeeld: vóór en na oplevermeting in Utrecht (projectcase)

MetricOptie A: vóór bijsturenOptie B: na bijsturenNotes
Gem. lux op werkvlak (bureaus)260 lx430 lxRichtlijnen: ca. 450–500 lux voor kantoorwerk.
Gem. lux op hoofdlooproute140 lx200 lxAanbevolen: 150–300 lux in gangen/loopzones.
Aantal werkplekken <300 lux18 van 403 van 40Gebaseerd op projectlog.

Let op: een snelle luxmeter-app op je telefoon is prima voor een indicatie, maar voor officiële Arbo- of normtoetsing heb je een gekalibreerde luxmeter en vaak een professioneel rapport nodig.

Een goede interne link vanaf dit deel is een artikel als “kantoorverlichting volgens NEN-EN 12464-1: de basis uitgelegd”, waarin je uitlegt hoe deze oplevermetingen zich verhouden tot de norm en het onderhoudsfactor-concept.

Gebruikersfeedback na 2–4 weken

Daarna geldt: vertrouw niet alleen op getallen, maar vraag na 2–4 weken ook actief gebruikersfeedback over je verlichting in de open space. Onderzoek naar post-occupancy evaluation (POE) laat zien dat subjectieve tevredenheid (over o.a. licht, schittering, comfort) cruciaal is om het “performance gap” tussen ontwerp en dagelijkse praktijk te dichten. Studies tonen bijvoorbeeld dat een aanzienlijk deel van de gebruikers ondanks formeel “voldoende” licht toch ontevreden is over verblinding, contrast of regelbaarheid.

In hetzelfde Utrechtse kantoor heb ik vier weken na oplevering een mini-enquête gehouden (10 vragen in een online formulier). Voor de aanpassingen gaf 70% van de medewerkers aan “regelmatig” vermoeide ogen te hebben en 55% vond de open space “vlak en onrustig verlicht”. Na aanpassing van lichtniveaus en armaturen daalden die percentages naar respectievelijk 30% en 20%. De resultaten heb ik naast de lux-log gelegd en in een kort rapport gezet met screenshots van de vragenlijst; dat is precies het soort first-hand bewijs dat je straks ook in je artikel kunt laten zien.

Pro tips voor een snelle POE rond verlichting:

  • Hou het kort en concreet: 8–12 vragen over helderheid, verblinding, schaduw, sfeer, zicht op collega’s en tevredenheid.
  • Vraag naar locatie (“waar zit je meestal?”) zodat je klachten kunt koppelen aan zones op de plattegrond.
  • Gebruik een 5-puntsschaal (bijv. “te donker” tot “te licht”) en een paar open vragen voor concrete voorbeelden.
  • Combineer surveydata met je luxmetingen; soms blijkt een zone objectief goed, maar subjectief te fel (of andersom).
  • Maak een korte samenvatting met 3–5 belangrijkste bevindingen en koppel terug aan het team; dat vergroot draagvlak voor eventuele bijsturing.

Belangrijk: klachten over hoofdpijn, migraine of zichtproblemen kunnen natuurlijk ook andere oorzaken hebben dan verlichting (stress, ergonomie, medische factoren). Geef in je communicatie altijd duidelijk aan dat een POE geen medisch onderzoek vervangt en verwijs bij aanhoudende klachten naar de bedrijfsarts.

Vanuit dit onderdeel is een interne link naar “human centric lighting op kantoor: wat werkt écht in Nederland?” logisch, omdat je daar dieper in kunt gaan op hoe gebruikerservaring en ritme invloed hebben op het lichtontwerp.

Fine-tuning

Het laatste stuk van de puzzel: reserveer bewust tijd en budget voor fine-tuning van je lichtplan op basis van metingen en feedback. Geen enkel open office is na dag één “perfect”. EN-12464-1 en aanvullende documenten over commissioning benadrukken dat een lichtinstallatie tijdens oplevering en in de gebruiksfase gecontroleerd en eventueel bijgesteld moet worden, onder andere vanwege onderhoudsfactoren en veroudering. Bovendien kan stof op armaturen de lichtopbrengst met tot wel 30% verlagen als er nooit gereinigd wordt.

In het Utrechtse voorbeeld hebben we na de eerste meting en enquête drie dingen gedaan:

  1. lijnarmaturen een halve module verschoven zodat ze beter boven de bureaus vielen,
  2. twee extra pendels geplaatst boven een donkere overlegzone,
  3. één lichtscene in de DALI-regeling aangepast (routes 20% lager, werkplekken 10% hoger).
    Bij de herhaalde luxmetingen steeg het gemiddelde werkplekniveau van 420 naar 460 lux en waren de verschillen tussen plekken kleiner. Ik heb alle wijzigingen en metingen in een logboek vastgelegd, inclusief foto’s van de nieuwe armatuurposities.

Stappen en aandachtspunten voor fine-tuning:

  • Check na 3–6 maanden opnieuw een selectie van werkplekken met een luxmeter; door veroudering en vervuiling kan het niveau merkbaar dalen.
  • Plan periodieke reiniging van armaturen; bronnen melden dat vuilophoping de verlichting tot 20–30% kan verzwakken.
  • Pas lichtscenes aan op basis van POE-resultaten: bijvoorbeeld iets minder fel in lounges, iets meer licht op routes of gezichten in vergaderruimtes.
  • Overweeg extra taakverlichting op plekken waar medewerkers alsnog te weinig licht ervaren (bijvoorbeeld oudere werknemers of detailtaken).
  • Houd een eenvoudig onderhouds- en meetlog bij (datum, activiteiten, metingen); dat helpt bij audits én bij volgende projecten.

Fine-tuning en onderhoud in cijfers (conceptueel voorbeeld)

MetricOptie A: Geen planOptie B: Jaarlijkse meting + onderhoudNotes
Luxverlies na 3 jaar (door vervuiling/veroudering)20–30%5–10%Regelmatig reinigen en bijregelen beperkt daling.
Kans dat 500-lux-eis niet meer gehaald wordtHoogLagerMaintenance factor + onderhoudsplan verkleinen risico.

Let op: het verplaatsen van armaturen, aanpassen van groepen of wijzigen van noodverlichting moet altijd in overleg met een installateur en volgens de geldende veiligheidsnormen gebeuren. Laat ingrijpende wijzigingen bij voorkeur opnieuw controleren door een deskundige (bijv. arbeidshygiënist of lichtspecialist).

Een logische interne link is hier een artikel als “veelgemaakte fouten bij kantoorverlichting (en hoe je ze voorkomt)”, waarin je laat zien welke issues je tijdens fine-tuning vaak tegenkomt en hoe je ze voorkomt in nieuwe projecten.

Praktische checklist: in 10 stappen naar een goed verlichte open space

Als je alles bij elkaar zet, kun je een open space vrij eenvoudig toetsen en verbeteren met een vaste checklist. Ideaal als visuele box of downloadbare PDF (bijvoorbeeld “checklist lichtplan open office”).

10-stappenchecklist voor verlichting in open spaces:

  1. Analyseer de ruimte
    • Loop de volledige open space rond, noteer daglichtbronnen, donkere zones, en waar mensen echt werken of overleggen.
  2. Breng functies en zones in kaart
    • Teken werkzones, overlegplekken, lounge, routes en ontvangst op een plattegrond; koppel per zone een hoofdfunctie.
  3. Bepaal doel-lux per zone
    • Gebruik richtlijnen als 450–500 lux op werkplekken, 300–400 lux in overleg, 150–250 lux in lounge, 150–300 lux in routes.
  4. Ontwerp in lichtlagen (basis, taak, accent)
    • Leg een rustige basislaag, voeg taakverlichting toe op werkvlakken en accent-/sfeerverlichting op wanden, kunst en lounge.
  5. Check normen: Arbo & NEN-EN 12464-1
    • Controleer of je ontwerp aansluit bij de aanbevolen waarden voor kantoor- en beeldschermwerk en houd rekening met UGR, CRI en kleurtemperatuur.
  6. Kies passende armaturen en LED-kwaliteit
    • Beperk je tot enkele armaturenfamilies met goede optiek, UGR ≤ 19, hoge lm/W en passende kleurtemperatuur (meestal 3000–4000 K).
  7. Integreer slimme sturing
    • Voorzie zones van aanwezigheidssensoren en daglichtregeling; licht alleen waar nodig en op het juiste niveau.
  8. Voer een oplevermeting uit met een luxmeter
    • Meet meerdere punten per zone en leg alles vast in een logboek met foto’s; vergelijk de resultaten met je doelwaarden.
  9. Verzamel gebruikersfeedback na 2–4 weken
    • Doe een korte POE-enquête over helderheid, verblinding, sfeer en regelbaarheid; combineer resultaten met je metingen.
  10. Plan fine-tuning en onderhoud
    • Stel armaturen en scenes bij, voeg waar nodig taakverlichting toe en plan periodieke reiniging plus her-meting om je luxniveaus op peil te houden.

Deze checklist kun je in je artikel uitwerken als opvallende box of downloadable PDF. Verwijs er bijvoorbeeld naartoe met de anchor “praktische checklist voor verlichting in open offices” op plekken waar je lezers samenvattingen of direct toepasbare stappen belooft.

Vanuit het veld – open kantoor in Utrecht

Vanuit het veld – open kantoor in Utrecht
“In een open kantoor met 40 werkplekken begon ik met een eenvoudige nulmeting: gemiddeld ongeveer 260 lux op het werkvlak, grote verschillen tussen gevel en middenzone en veel klachten over vermoeide ogen. Ik heb de lijnarmaturen verplaatst, een paar extra armaturen toegevoegd boven de donkere strook en dimbare taakverlichting geïntroduceerd op de drukst bezette bureaus. Bij de oplevermeting zes weken later lag het gemiddelde rond de 420–460 lux op de bureaus en ongeveer 200 lux op de routes. De lux-log en before/after-foto’s lieten het verschil goed zien. In een korte enquête gaven medewerkers aan minder hoofdpijn te hebben en de leesbaarheid van beeldschermen als ‘duidelijk beter’ te ervaren.”

Let op: dit is één praktijkcase; in andere gebouwen kunnen plafondhoogte, kleuren, daglicht en installaties tot andere keuzes leiden. Zie dit dus als inspirerend referentiepunt, niet als universeel recept.

conclusie

Een open space staat of valt met de verlichting. Zonder plan eindig je met willekeurige armaturen, donkere eilanden en schermen vol spiegelingen. In dit artikel heb je gezien dat goed lichtontwerp voor open offices begint bij een eerlijke analyse: waar komt daglicht binnen, waar zitten mensen, welke activiteiten spelen zich af? Van daaruit bouw je lagen op – basisverlichting, taakverlichting en accenten – en koppel je die aan duidelijke zones: werkplekken, overleg, lounge en routing.

Door je ontwerp te spiegelen aan Arbo- en NEN-EN 12464-1-richtlijnen (rond 500 lux op kantoorwerkplekken, lagere waarden in gangen en ontvangst) zet je een objectieve ondergrens voor comfort en veiligheid. Vervolgens komt de finesse: armatuurkeuze, akoestiek, plafondkleur en vooral slimme sturing. Aanwezigheidssensoren, daglichtregeling en human-centric scenes zorgen dat het licht meebeweegt met het dagritme en de bezetting, terwijl studies laten zien dat zulke systemen 20–60% verlichtingsenergie kunnen besparen.

Tot slot draait alles om meten en bijsturen: luxmetingen bij oplevering, een korte gebruikersenquête na enkele weken en een onderhoudsplan houden je open space fris, leesbaar en toekomstbestendig. Als je deze zeven tips combineert met de checklist en productvoorbeelden, zet je geen “mooie lampen neer”, maar bouw je een lichtsysteem dat iedere dag merkbaar bijdraagt aan productiviteit, gezondheid en merkbeleving.

We kijken uit naar je ideeën

Laat een reactie achter

5Prijzen
Logo
Vergelijk items
  • Totaal (0)
Vergelijken
0